Hoewel iedereen elkaar voortdurend duimpjes appt, is de kunst van het loven verwaarloosd. Sebastien Valkenberg pleit voor een eerherstel van de lofrede.
Was het ooit zo makkelijk om een pluim uit te delen als nu? Iemand heeft goed werk geleverd, en hup: duimpje omhoog. Dat appje met die dikke duim is zo verstuurd. Deze emoji zit in de lift, bleek vorig jaar uit onderzoek in aanloop naar World Emoji Day, die elk jaar plaatsvindt in juli. We waren er kwistiger mee dan in 2018.
Een misverstand ligt op de loer. Hoewel de hoeveelheid duimpjes onbegrensd is, leven we slechts ogenschijnlijk in een genereuze cultuur, die de rode loper uitrolt voor uitblinkers. Wie beter kijkt, ziet dat de kunst van het loven in het slop is geraakt.
Een graadmeter voor deze ontwikkeling is het zieltogende bestaan van de lofrede. In de Oudheid was de laudatio een vitaal genre, onmisbaar in het repertoire van de ervaren spreker, beoefend door de allergrootsten. En nu? Wie zijn proefschrift succesvol heeft verdedigd, mag rekenen op een lofrede van zijn of haar promotor – ‘maximaal drie minuten’ volgens het protocol – maar verder?
Omgekeerd zijn we juist scheutig met kritiek. Een blik in de krant is veelzeggend, of zet de televisie aan. Commentatoren schuiven aan als er dingen mislopen; columnisten beginnen te tikken als iemand steken heeft laten vallen. Scepsis is de grondtoon van het maatschappelijk debat.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Geen misverstand: in de Oudheid gingen bestuurders evenmin vrijuit als ze zich misdroegen. Ze konden in zo’n geval rekenen op een giftige strafrede. Voor zo’n schrobbering bestond – hoe kan het anders in een tijd dat de retorica een bloeitijd doormaakte? – zelfs een apart genre: de filippica, de voorloper van de hedendaagse roast. Daar stond tegenover dat er ook lof was voor grote leiders en roemruchte helden. Behalve machtsmisbruik en wangedrag verdienden grootse prestaties het net zo goed om getoond te worden.
Het luisterde nauw met de lofrede. Je was er niet met een vluchtig complimentje. Het genre kende regels voor wie aan het loven sloeg. Nog steeds kunnen wij putten uit die rijke traditie. Ook nu nog worden er prestaties geleverd die applaus verdienen. Dat wordt pas goed zichtbaar als de spot erop staat.
Publiek
Wanneer promoveert een compliment tot heuse lofrede? Hannah Arendt helpt ons verder. Weinig filosofen waren zo vertrouwd met de Oudheid als zij. En nog minder denkers zagen de klassieke auteurs zo nadrukkelijk als lichtend voorbeeld voor ons. Het was dan ook een kolfje naar haar hand toen men vroeg of zij een laudatio wilde houden voor haar vroegere leermeester Karl Jaspers, tijdens de uitreiking van de prestigieuze Friedenspreis des Deutschen Buchhandels.
Haar rede, uitgesproken op zondag 28 september 1958 in de Sint-Paulskerk in Frankfurt am Main, begint met een introductie: wat is eigenlijk een laudatio? De laudatio is volgens Arendt allereerst een publieke aangelegenheid. ‘Het feit zelf dat iets door allen gehoord wordt verleent het een uitstralingskracht en bekrachtigt het verschijnen ervan in de werkelijkheid.’
Een rake typering, die misschien wel het belangrijkste kenmerk van de lofrede blootlegt. Je hebt iemand die de lof zingt, een ander die deze in ontvangst neemt én een derde partij die hiervan getuige is. Ziehier het verschil met het complimentje via WhatsApp, bijvoorbeeld tussen een vader en zijn zoon als de laatste zijn proefwerk goed heeft gemaakt. Hoewel verdiend is het opgestoken duimpje níét de eenentwintigste-eeuwse versie van de klassieke laudatio. Het noodzakelijke publiek ontbreekt.
Naast de vorm heeft ook de inhoud van de lofrede een publiek karakter. Ze mag ingaan op de persoonlijke kanten van de laureaat. Dat verlevendigt zelfs het portret. Blijf echter niet steken in particuliere weetjes. Iemands uiterlijk, de auto waarin hij of zij rijdt – het is te futiel voor een lofrede. Tenzij dit op een vernuftige manier het opstapje vormt naar een betoog van bredere strekking.
De lofrede vroeg aandacht voor zaken die de gemeenschap aangaan
Dat de lofrede het individuele moet overstijgen ligt besloten in de etymologie van het woord – niet van de Romeinse laudatio, dat als leenwoord in het Nederlands is beland, maar van de term zoals de Grieken die gebruikten: panegyriek. Letterlijk vertaald betekent dit ‘geschikt voor een algemene vergadering’. De lofrede vroeg aandacht voor zaken die de gemeenschap aangaan, doorgaans de idealen die haar bezielden – vrijheid, democratie, vooruitgang et cetera. Als personen werden geloofd, dan was dat omdat ze die idealen belichaamden.
Idealen hebben ambassadeurs nodig, omdat ze maar al te gemakkelijk uit beeld raken tijdens de politiek van alledag. Dat maakte openbare festivals, de tribunes vol met publiek, tot hét decor voor lofredes. Nu de redenaar zijn ideale podium heeft, is het aan hem om te excelleren. De vele toehoorders rekenen op een kunststukje. Enkel met een gedegen voorbereiding bereikte je de toegestroomde massa. En dat geldt nog steeds; denk niet dat je er bent met een paar aardige opmerkingen uit de losse pols.
Zonder te ronken
Een geslaagde lofrede kan eeuwige roem opleveren. Hoewel ze 2500 jaar geleden leefden, behoren sommige redenaars nog steeds tot de canon, zoals de sofist Gorgias. Maar niemand zou zo invloedrijk blijken als Pericles. In 430 v.Chr. sprak deze Atheense staatsman-generaal volgens classica Edith Hall ‘de grootste speech ooit’ uit. Wat begint als een treurzang naar aanleiding van de gevallenen in de Peloponnesische Oorlog, tegen aartsrivaal Sparta, mondt uit in een panegyriek die nog even wervend is als toen. Pericles brengt een ode aan Athene: wat maakt dat zo uniek? Hoe wijkt het af van andere stadstaten, in de eerste plaats natuurlijk Sparta?
‘Wij hebben een staatsvorm,’ begint Pericles, ‘die niet een navolging is van de wetten van onze buren; nee, wij zijn veeleer zelf een voorbeeld voor menig ander dan dat anderen ons tot voorbeeld strekken. De naam van deze staatsvorm is volksregering (democratie), omdat invloed op staatszaken bij ons niet een recht is van weinigen, maar een recht van velen. In geschillen tussen burgers geldt voor allen gelijkheid voor de wetten en met de maatschappelijke beoordeling staat het zo: heeft iemand om iets een bijzonder aanzien, dan dankt hij een hogere onderscheiding in het openbare leven minder aan zijn afkomst dan aan zijn persoonlijke verdienste.’
Deze woorden – ze gaan nog verder – hebben een dubbelfunctie. Ze moeten de rouwenden tot steun zijn. Daarnaast – en dat is belangrijker – willen ze het zelfbewustzijn van de Atheners vergroten. De Atheense bevolking dient zich te realiseren dat de soldaten stierven voor de goede zaak. Zonder draagvlak verpietert de democratische samenleving. Dat vraagt om solide pr. Ook al is het ideaal van de democratie van zichzelf al wervend, het moet extra flonkeren om het publiek maximaal te verleiden. En zoals je een kandelaar opwrijft met zilverpoets, zo doe je dat met idealen via de juiste woorden. Ondergaat het publiek de rede passief? Dan is die mislukt. Een lofrede moet aanzetten tot engagement, ook als de inzet minder hooggestemd is dan de democratie.
Maar let op. Een geslaagde lofrede vereist meer dan de juiste vaardigheden onder de knie krijgen. Zorg er ook voor dat je listige valkuilen vermijdt. De listigste aller kuilen is vermoedelijk waar loven omslaat in ronken. Het genre nodigt uit tot zulke overdrijving. Er is even geen aandacht voor smetten en minpuntjes. Door de afwezigheid van kritiek – daar zijn andere stijlvormen voor – ligt dweepzucht op de loer.
Tot op zekere hoogte zorgde deze eigenschap zelfs voor de ondergang van de laudatio. De neergang zette in nadat de Romeinen het stokje hadden overgenomen van de Grieken. Er vond een verschuiving plaats van dingen en concepten naar personen. Zo betrof de rede van Pericles nog een maatschappijvorm. Enkele eeuwen later juichte men vooral personen toe. Rome was allang geen trotse republiek meer, maar werd geregeerd door keizers. Deze keizers werden bejubeld en lieten zich dit welgevallen. De grens tussen lofrede en ongeremde persoonsverheerlijking vervaagde. De ontsporing van het genre laat zien dat een goede redenaar een koorddanser is, voortdurend op zoek naar het juiste evenwicht. Een welgemikte lofrede behelst meer dan het aan elkaar rijgen van adjectieven. Die ontwikkeling voltrok zich na het begin van de jaartelling in Rome. Loven werd een maniertje, een snel geplaatst duimpje.
Opnieuw leren loven
Na eeuwen van bloei doofde het genre langzaam uit. Even leefde de lofrede nog op tijdens de Renaissance. Daarna werd het stil. Niet dat het er helemaal geen lofprijzingen meer volgden. Evenmin was het gedaan met de bevlogen toespraken. Maar om te spreken van een vitale cultuur, waarin de lofrede werd herontdekt? Nou, nee.
‘Zoals je een kandelaar opwrijft met zilverpoets, zo doe je dat met idealen via de juiste woorden’
Een aantal omstandigheden maakt een rehabilitatie onwaarschijnlijk. Allereerst is daar de bezonken aard van de lofrede. Bedachtzaamheid verhoudt zich slecht tot het snelle oordeel waartoe deze tijd uitnodigt. Even gemakkelijk als we een duim opsteken trekken we een standbeeld van zijn sokkel. Daar komt bij dat prestaties niet meer de vanzelfsprekende status hebben van weleer. Sowieso is heldendom al enkele decennia uit de gratie. Sinds kort roept excellentie om nog een andere reden argwaan op: meerdere critici zien het streven hiernaar als het symptoom van een ziekmakende samenleving. Burn-outs en depressiesymptomen zouden de keerzijde zijn van ‘de prestatiesamenleving’, met haar fixatie op excellentie. Er bestaat volgens de populaire filosoof-psychiater Dirk de Wachter geen ruimte meer voor imperfecties. Instemmend haalt hij een collega aan: ‘De prestatiesamenleving baart depressieven en kneuzen.’ In plaats van een bron van inspiratie is de uitblinker nu een dubieuze figuur die het zelfvertrouwen van anderen aantast. En toch. Zelfs in onheroïsche tijden heeft de lofrede bestaansrecht. Ook het meest alledaagse kan onderwerp zijn van de allergrootste lof, of misschien wel juist. Waar het spectaculaire zichzelf onder de aandacht brengt, heeft het onnadrukkelijke ambassadeurs nodig.
Vijfentwintighonderd jaar na Pericles slaagde Milton Friedman, een Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar in 1976, erin om een lofrede te houden… op een potlood. Ergens heeft iemand de boom neergehaald voor het hout waarvan het ding is gemaakt, begint hij. Dat gebeurt met een zaag, waarvan het staal door een ander gegoten is. Maar pas nadat een derde het erts heeft gewonnen om staal van te maken. Het grafiet in de potloodpunt komt uit de mijn, aan de achterkant zit een rubberen gummetje, en dan is er nog die karakteristieke gele verf. Geen idee waar die vandaan komt.
‘Letterlijk duizenden mensen werken samen om dit potlood te maken,’ zegt Friedman. ‘Mensen die niet dezelfde taal spreken, die verschillende religies belijden, die elkaar misschien zouden haten als ze elkaar ooit ontmoeten.’ De centrale planning ontbreekt en – o wonder – toch komt dat potlood er. En het wonder wordt nog groter. Hoewel aan het schrijfgerei de vingerafdrukken kleven van duizenden, ligt het voor minder dan een euro in de schappen. Vergeet het eenzame genie als motor achter de vooruitgang. Zowel James Watt (uitvinder van de stoommachine) als Thomas Edison (van de gloeilamp) was een uitzondering. Doorgaans komen innovaties tot stand via arbeidsdeling. Of, zoals de Britse publicist Matt Ridley stelt, als ‘geesten paren’. Wie bedacht de landbouw? De centrale verwarming in ons huis? Het bakje friet met mayo? Het zijn uitvindingen zonder uitvinder van wereldfaam. Deze figuur is niet onbekend omdat hij in de vergetelheid is geraakt, hij bestaat domweg niet. Innovatie is het werk van vele anonymussen. Zonder dit geploeter onder de radar had onze wereld er onherkenbaar anders uitgezien.
De Engelse dichter William Blake wilde, volgens beroemde regels, ‘de wereld in een zandkorrel zien’. Tot iets soortgelijks is de lofrede in staat. Een geslaagde rede krijgt voor elkaar wat een duimpje nooit lukt: doordringen tot de essentie van onze cultuur. Ook al duurt de ode van Friedman maar enkele minuten, na afloop ziet de toehoorder de grandeur van het collectief waar hij deel van uitmaakt. Zonder de lofrede zouden we alleen een potlood zien.
Beeld: Zeloot