Home Literatuur leert ons leven

Literatuur leert ons leven

Door Florentijn van Rootselaar op 01 december 2016

Literatuur leert ons leven
Cover van 12-2016
12-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Is het naïef om te denken dat verhalen ons betere mensen maken? Misschien wel niet, want juist dankzij literatuur zijn we in staat tot empathie.

Waarom dat plezier als mijn zoontje (net een week 7) een gedicht(je) uit zijn hoofd moet leren voor school? Natuurlijk, er is de trots van de ouder die ziet dat de kleine barbaar zich in het domein van de kunst begeeft. Er is de ontroering als het eigenlijk nog maar net geboren hoopje onschuld een wereld betreedt die groter is dan hijzelf, en ook gevormder – de civitas.

Maar de voornaamste reden, denk ik, is dat de literaire taal hem in staat stelt zichzelf en de wereld op een rijkere manier te ervaren: de wereld wordt complexer, verfijnder. De lezer wordt… gevoeliger, voor de wereld en voor zichzelf. Sterker nog: er is pas zoiets als een ik, als een wereld, door de taal. De gedichtjes bouwen een mens; de gedichtjes bouwen zijn wereld.

Dat is nogal een ferme uitspraak, besef ik. Toch is het een mening die in onze tijd breed aangehangen wordt. Charles Taylor, de grote Canadese filosoof, verdedigt in zijn net verschenen Language Animals precies dat standpunt. En er zijn nog vele denkers die vooral betogen dat literatuur ons een moreel universum binnenvoert. Niet omdat verhalen ons morele lessen geven, maar omdat we dankzij verhalen gevoeliger worden voor de wereld en haar bewoners.

Het is precies die morele gevoeligheid waar ik het over wil hebben. Ik zal mijn verhaal dan ook vertellen aan de hand van twee morele vertellingen. Een daarvan is Het meisje met de zwavelstokjes – het is tenslotte kersttijd. Een morele tijd.
 

Literatuur biedt een oefening in empathie, schrijven hedendaagse filosofen (Martha Nussbaum bijvoorbeeld) en wetenschappers zoals evolutionair psycholoog Steven Pinker. We verlaten ons hoofd en nemen het perspectief in van een ander, we ervaren de wereld vanuit de ander op een andere manier. Die tijdelijke blikverruiming is een oefening in empathie: volgens Pinker hebben we mogelijk dankzij literatuur onze morele kring uitgebreid. We verplaatsen ons via de literatuur niet alleen in familieleden of dorpsgenoten, maar ook in andere wereldbewoners. Dat is ook mogelijk doordat het literaire verhaal niet meer bevolkt wordt door koningen of andere helden uit het epos of ridderverhaal, maar eerder door de gewone man of zelfs de zwerver of uitgeslotene.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Pinker oppert in zijn meer dan 800 pagina’s tellende The Better Angels of Our Nature. Why Violence Has Declined zelfs dat literatuur een belangrijke rol heeft gespeeld in de afname van geweld. Het is een lastig te bewijzen stelling, beseft Pinker; toch draagt hij veel bewijs aan voor de gedachte dat literatuur heeft geresulteerd in een vreedzamer samenleving. Wie weet oefenen we ons in ontmoetingen met de wereld. Dat is althans wat Pinker probeert aan te tonen.

Als je het tot je door laat dringen, is het een verbazingwekkende these: juist literatuur zou ons tot betere mensen maken. Lezen over Het meisje met de zwavelstokjes maakt ons beter dan de ontmoeting met een dolend meisje in onze eigen straat. Maar is het niet, vraag ik me af, het echte leven, met al zijn geuren, kleuren en emoties, dat ons zou moeten ontroeren en een moreel appel op ons zou moeten doen? Is het echte leven daar ook niet veel beter toe in staat? Is de lezer in zijn hoekje niet afgeschermd van dat leven, met de ogen gericht op dorre letters, die weliswaar een wereld willen verbeelden, maar die die wereld tegelijkertijd op afstand houden?
 
Nee, zegt Vittorio Gallese heel stellig. De Italiaanse hoogleraar fysiologie en experimentele esthetica – een van de grootste onderzoekers naar gevoelens en empathie – stelt dat literatuur en werkelijkheid ons evenzeer kunnen raken omdat er niet zo’n duidelijke scheidslijn is tussen die twee werelden. Dat vraagt om een uitleg. Allereerst het verhaal over de befaamde spiegelneuronen: die vuren we af als we een bepaalde handeling verrichten, maar ook als we een ander hetzelfde zien doen. Er is dus geen wezenlijk verschil tussen de ervaring van eigen handelingen en die van anderen. Vandaar die mogelijkheid tot empathie. Maar daar blijft het niet bij: volgens Gallese worden er ook spiegelneuronen afgevuurd als we een roman lezen. Er is, met andere woorden, geen wezenlijk verschil in de ervaring van eigen handelingen, handelingen van anderen en die van romanpersonages! Wereld en boek, beide grijpen ze ons direct en lichamelijk aan.

Het wordt nog sterker: volgens de Italiaanse onderzoeker kan literatuur vaak krachtiger zijn dan het leven in het opwekken van empathie en betrokkenheid. Dat zou weleens kunnen komen, zo oppert hij, doordat we in de esthetische ervaring alledaagse beslommeringen los kunnen laten. Zo kan ik me voorstellen dat het lastiger is om het meisje met de zwavelstokjes te zien als je je haast van je werk naar de school van je zoontje, die je plotseling moest ophalen omdat hij ziek was. Daar komt bij: misschien zie je haar wel helemaal niet, gevangen als je bent in het idee van eigen verantwoordelijkheid. Vaak zien we in ons leven namelijk geen mensen en dingen, maar verschijnen de dingen en mensen binnen het perspectief van een bepaalde ideologie. 

Een illustratie. We lezen het verhaal van Het meisje met de zwavelstokjes van Hans Christian Andersen (1805-1875), een passieverhaal over lijden en verlossing. En we lezen Lydia Millets Zoogoing, een moderne passie over de teloorgang van de aarde en haar bewoners die al begonnen is met het grote uitsterven van de dieren.
 

Blote voeten 

Luister. Het meisje loopt met haar zwavelstokjes door de kou, op blote voeten. Nog pijnlijker én onterender is dat ze aanvankelijk geen blote voeten had: haar sloffen, veel te groot voor haar, voor het laatst gedragen door haar moeder, was ze kwijtgeraakt toen twee rijtuigen haar bij het oversteken voorbijvlogen. Een jongen was er met eentje vandoor gegaan, terwijl hij uitriep dat hij ze wel als wieg kon gebruiken als hij later kinderen kreeg. Ze was, kortom, berooider dan iemand met louter blote voeten. 

Haar voeten zien blauw van de kou, en ze heeft ook al niets verkocht. Uit de ramen schijnt een gezellig licht, de geuren van gebraden gans komen naar buiten waaien. Ze gaat ergens in een hoekje zitten; naar huis durft ze niet omdat ze nog niets heeft verkocht. De uitzichtloosheid is overweldigend, en er lijkt geen hoop: thuis zou haar vader haar slaan, en warmer is het er evenmin. 

Ze besluit een zwavelstokje af te steken, om zichzelf mee te verwarmen. Het geeft een wonderlijk licht – ze bevindt zich voor een ijzeren kachel. Nogmaals steekt ze een stokje aan. Waar het licht op de muur van een huis valt, verdwijnt die en kan ze naar binnen kijken, waar ze een gebraden gans ziet. 

Die springt zelfs uit zijn schaal en wankelt met vork en mes in zijn rug naar haar toe – als het vuur dooft, verschijnt de muur weer en is ze gescheiden van die andere, betere wereld. Voor de lezer moet het zijn alsof de muur van zijn huis ook was verdwenen, en hij daar buiten het meisje zag. En vooral, denk ik, ziet de lezer zichzelf binnen in huis zitten, met uitzicht op het meisje. Het verhaal is een intens appel op jou – op de lezer – als moreel wezen. 

Het sterke van het verhaal is dat het meisje niet louter als lijdend lichaam wordt geportretteerd. Ze wil warmte, beschutting, voedsel – bed, brood en bad –, maar ze heeft ook een andere droom: als ze een volgend zwavelstokje afsteekt, zit ze onder een kerstboom met wel duizend kaarsjes: een rijk en symbolisch universum. Het is een meisje met verlangens en dromen. Een mens.


 

Strijd 

Iemand die onzichtbaar was, zwervend op straat, krijgt een gezicht. Natuurlijk, het meisje was er eerst ook wel, maar het was een schim. Onopgemerkt liep ze over de straat. En als ze al zichtbaar was, was het misschien iemand die medelijden behoeft, maar nog geen mens met een droom. Het doet me denken aan de inzichten van de Franse denker Jacques Rancière in Politique de la littérature: literatuur maakt zichtbaar wat onzichtbaar was, betoogt hij daarin, en wat dat betreft functioneert literatuur precies zo als politiek. Dat vraagt om een uitleg: anders dan vaak wordt gedacht is politiek volgens Rancière niet de strijd tussen mensen met verschillende belangen. Politiek is allereerst een strijd om überhaupt gezien te worden als iemand met een belang, als een mens met dromen, als een wezen met een stem. Het gaat om een strijd om de verbeelding, de strijd om afgebeeld te worden. Wat dat betreft is politiek een esthetische strijd, en is esthetica politiek. 

Een tweede, actueler voorbeeld van het zichtbaar maken van het onzichtbare, een stem geven aan het stemloze. Niet alleen het meisje met de zwavelstokjes vraagt erom verbeeld te worden, om als mens toe te treden tot de zichtbare wereld, ook voor de bedreigde natuur geldt dat tegenwoordig volgens een andere Franse denker – Bruno Latour. ‘Niet langer is de wereld het decor waarop we handelen, of het strijdtoneel waarin we gebieden veroveren’, vertelde hij me. ‘Voor het eerst verschijnt dat decor zelf op de bühne. Je ziet dat zaken in de politiek verschijnen die we nooit als politiek hadden beschouwd. Het klimaat, de oceaan, de natuurlijke hulpbronnen in het algemeen, en bijna alle chemische producten.’

Hoewel de natuur steeds zichtbaarder wordt, slagen we er niet in om die echt te verbeelden. ‘In het recht, bij activisten, in de politiek, in de kunst zie je dat de veranderende natuur zich opdringt. Tegelijkertijd slagen we er nog niet in die natuur te representeren; door de snelheid en de dynamiek van die veranderingen kunnen we ze ons nog niet voorstellen.’ 

Het idee dat de mens overal zijn invloed op aarde uitoefent, met desastreuze gevolgen, lijkt geen werkelijkheid voor velen, en dat geldt net zo goed voor de klimaatontkenners als voor de rest. Wel zijn er steeds meer indringende verbeeldingen, zoals de documentaire van Al Gore en vooral het recente Before the Flood met Leonardo DiCaprio. En Latour ging zelfs zover dat hij een parlement met de dingen organiseerde, een performance waarin de natuur – de bossen, de oceanen – door mensen wordt verbeeld. In de kunst krijgt de natuur een eigen gezicht, een eigen stem zelfs.
 

Ark van Noach 

Ook in een recent opgekomen genre wordt de natuur present gesteld: de zogenoemde clifi (geen scifi of sciencefiction, maar clifi, climate change fiction) toont de gevolgen van de klimaatverandering voor de natuur en de mens. Zou die clifi kunnen bijdragen aan het zichtbaar maken van de natuur? Misschien zijn we er gevoelig voor omdat het genre duidelijk aansluit bij de oude mythen die ons door en door gevormd hebben. Neem het verhaal over de zondvloed in de Bijbel, dat een dreigender betekenis dan ooit heeft gekregen: het wordt steeds onrealistischer dat een ark van Noach ons kan redden.

Het sterkst werken – denk ik – de boeken waarin de term ‘klimaatverandering’ niet voorkomt. De verhalen die niet proberen morele lessen uit te delen, maar vooral de wereld in haar kwetsbaarheid tonen. Want het woord ‘klimaatverandering’ werkt als een rode lap; alle beschermingsmechanismen treden in werking. Mensen die het klimaatprobleem ontkennen, zullen het boek geërgerd dichtslaan of er niet eens aan beginnen. Als verhalen al een morele invloed hebben, is het door hun amorele karakter. Ze weten ons te verleiden door iets niet meteen als ideologie te presenteren. Geen morele les, maar een andere verbeelding van de wereld – een verbeelding van de wereld als iets wat bedreigd wordt.

Een sterk voorbeeld van clifi is Lydia Millets Zoogoing, dat leest als een hedendaags passieverhaal. Een man weet zich ’s nachts toegang te verschaffen tot de kooien van een dierentuin om er de nacht met de dieren door te brengen. Hij ziet het scherpe contrast tussen de dierentuin als bewaarplaats voor dierenleven en de massale sterfte buiten de hekken van de zoo. Juist door de wat absurde setting – een man die slaapt in een dierenkooi – is het effect voor mij zo sterk. Je wordt weggehaald uit je gebruikelijke relatie met de wereld, je raakt zelfs vervreemd van de wereld, en betreedt een klein literair-moreel laboratorium waar je onbevangen naar kunt kijken.

De hoofdpersoon rouwt om het verlies van de dieren. Bij elk dier dat verdwijnt, is het alsof de hele natuur verdwijnt: de bergen, de meren. Toch gebeurt het verder onopgemerkt. Het is door het verdriet van de hoofdpersoon dat de lezer het verlies voelt – literatuur maakt empathie mogelijk, precies zoals vele filosofen al eeuwenlang betogen. Maar het zijn ook de dieren die de hoofdrol spelen. Het is alsof we, door het nieuwe perspectief, in staat zijn om de wereld anders te zien. De dieren, de planten, de bergen, de meren, de mensen – alles is getekend door kwetsbaarheid en vergankelijkheid. 

Hier komen moraal en verbeelding samen, maar niet op de door mij zo verfoeide aliteraire en morele wijze. Literatuur leert ons geen morele lessen omdat ze fabels met een moraal toont, of omdat ze benoemt wat goed en fout is. We worden juist geraakt doordat de wereld ons op bijzonder amorele, en ook esthetische wijze, wordt getoond. Literatuur maakt ons ontvankelijker voor de mensen in de wereld, voor de natuur, voor de dingen en de bergen. Ik denk dat het een vorm van moraal is die ik ook wel aan de nieuwe generatie – aan mijn zoon! – kan verkopen. 

De sprookjes van Andersen zijn onbarmhartig – maar eigenlijk ook wel ontroerend en mooi –, en dat is het eind van het meisje met de zwavelstokjes ook. Het meisje ziet haar oma verschijnen, wil bij haar blijven en steekt de resterende zwavelstokjes in één keer aan. Ze wordt opgenomen in een wereld van licht. De dag erna wordt ze op straat gevonden, levenloos. Wat de boodschap daar ook van mag zijn – er is geen hoop in dit leven, er is alleen verlossing in de dood –, toch blijft dat ze is geportretteerd als een wezen met verlangens, met hoop – als mens.