Harry Frankfurt heeft ooit een essay geschreven over gelul – de vertaling die Van Dale geeft voor bullshit. Als analytische filosoof vraagt hij zich af wat gelul – voor de Vlaamse lezers van FM: gezever – is. Wat voor een taalhandeling is dat? Welke intenties liggen aan lullen ten grondslag? Het is iets anders dan nonsens vertellen (‘Gisteren wandelde ik op de maan’), of liegen.
Wat is liegen? Op het eerste zicht zou je denken dat iemand liegt als hij iets vertelt waarvan hij weet dat het onwaar is. ‘Ik zat bij de buren’, zegt Jan, maar zijn vriendin heeft hem opgemerkt in de kroeg. Hij liegt, en weet dat hij liegt. Maar Jan liegt ook wanneer hij zegt dat hij bij de buren zat als hij samen met de buren in de kroeg zat. Hij laat immers essentiële feiten weg. En hij liegt ook wanneer hij, veel te laat thuisgekomen, beweert dat zijn fiets gestolen werd. In feite vond hij de fiets niet meer terug, en is het helemaal niet zeker dat hij gestolen is. Als de fiets gestolen is, maar Jan gelooft dat hij hem gewoon niet meer terugvond, dan liegt hij als hij dat niet durft te bekennen en gebruikt hij diefstal als voorwendsel voor de laattijdige Heimfahrt. Je kan dus liegen en toch de waarheid vertellen. De leugenaar heeft de intentie bij de hoorder een overtuiging tot stand te brengen waarvan hijzelf denkt dat ze onwaar is.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar wat is gelul? Om dat te weten te komen, gaan we terug naar de kroeg waar Jan met de buren staat de kletsen. Wanneer begint hij te lullen? Lullen is iets anders dan zomaar fantasierijke verhalen vertellen. Als Jan een amateurfilosoof is, kan hij verhalen over het seksleven van Nietzsche vertellen, of over de grondslagen van het zijn volgens Heidegger. Als wat hij zegt waar is lult hij niet, maar het is ook geen kenmerk van gelul dat wat hij zegt incoherent of onwaar is. Dat zou al te snel opvallen. Om echt te lullen moeten de buren weten dat Jan een filosoof is, en dat het dus prima facie mogelijk is dat al die vreemde dingen die hij beweert in aanmerking zouden kunnen komen als waarheden. Dat is dus een eerste voorwaarde: het moet enigszins plausibel zijn wat hij zegt, gezien zijn achtergrond. Maar er is nog een tweede voorwaarde: het moet voor Jan om het even zijn of zijn buren hem nu geloven of niet. De buren liggen immers niet wakker van de grondslagen van het zijn volgens Heidegger. De laatste voorwaarde is dat Jan zich in een positie geplaatst weet waarin zijn geïnteresseerde buren hem gaan overvragen. Hij begint méér te zeggen dan hij weet, wat hij zegt kan waar of onwaar zijn, maar omdat hij weet dat wat hij zegt noch voor hem, noch voor de buren, enige consequentie zal hebben, is dat voor hem onbelangrijk. Dan pas begint hij over Heidegger te lullen.
Filip Buekens is universitair hoofddocent logica en taalanalyse aan de Universiteit van Tilburg