Home Linguistic terms: Is Jansen thuis?

Linguistic terms: Is Jansen thuis?

Door Filip Buekens op 13 maart 2013

10-2003 Filosofie magazine Lees het magazine

Taalfilosoof Charles Travis is gevreesd onder vakgenoten omdat hij met eenvoudige voorbeelden en gedachte-experimenten principes aanvalt die veel (taal)filosofen nooit in vraag durven stellen. Zo zegt het zogeheten ‘compositionaliteitsprincipe’ dat de betekenis van de onderdelen van een zin de betekenis van de zin bepalen. Bijna iedereen die aan semantiek doet, accepteert dit principe. Het heeft als belangrijke consequentie dat elementen uit de context, de achtergrond waartegen zinnen gebruikt worden, niet tot hun betekenis bijdragen. Maar is dat zo? Een gedachte-experiment van Travis wijst anders uit. Laten we de hoofdpersoon uit het experiment Jansen noemen; in zijn huiskamer zit je samen met hem bij een glaasje Bordeaux te keuvelen over pre-socratische filosofie. Plots valt hij dood op het vloerkleed. Meteen daarna wordt aan de voordeur gebeld. Je doet open. ‘Is Jansen thuis?’ vraagt de buurman.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

We begrijpen allemaal waar de naam ‘Jansen’ naar verwijst: naar Jansen (je buurman, met wie je net nog sprak), en we weten allemaal wat het predikaat ‘is thuis’ betekent: je in je eigen woning bevinden. Je zou dus denken dat we ook weten wat ‘Jansen is thuis’ (en dus ook ‘Is Jansen thuis?’) betekent. Maar die vlieger gaat niet op: de vraag of Jansen thuis is, kan je niet zomaar met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden. Wie ‘ja’ verdedigt, moet op de volgende tegenwerping een antwoord verzinnen: ‘ Als Jansen dood is, dan bevindt hij zich eigenlijk nergens, want doden bevinden zich nergens. Daarom is het absurd te vragen waar Aristoteles of Descartes zich nu bevinden. De namen ‘Aristoteles’ en ‘Descartes’ blijven uiteraard naar die historische figuren verwijzen (het is niet omdat de drager van een naam dood is, dat de referentie van die naam zou wijzigen of dat de naam betekenisloos wordt). Welnu, als doden zich nergens bevinden, is Jansen uiteraard niet thuis.’

Maar als Jansen niet thuis is, heeft hij het huis ooit verlaten. En da’s nu net niet het geval: Jansen heeft zijn woning niet verlaten. Evenmin is het predikaat ‘is thuis’ vaag. Je kunt allerlei vreemde situaties bedenken, maar iemand die zich in zijn of haar eigen woonkamer bevindt, kan toch niet anders dan thuis zijn. Dus is Jansen thuis!
Hoewel we de woorden ‘Jansen is thuis’ perfect begrijpen, is het niet duidelijk of de combinatie van deze woorden in de geschetste situatie wel toepasbaar is. Semantiek is leeg zonder inzichten over de manier waarop zinnen worden toegepast, en dat is juist níet het resultaat van de afzonderlijke woorden. Er zit niets anders op dan te gaan improviseren wanneer je de vraag van de buurman wilt beantwoorden: ‘Ja, maar hij kan je jammer genoeg niet meer te woord staan’, of ‘Nee, hij heeft ons net verlaten’.