Filosofie is makkelijker als je denkt
In ‘Filosofie is makkelijker als je denkt’ helpen we je in vier stappen op weg in het zelf leren denken. Dit keer: wat is geloven?
‘Geloven is een daad van het verstand’
Filosofie is makkelijker als je denkt. Maar moet je ook alles geloven wat je denkt? Een korte inleiding in de filosofie van geloof.
Wanneer we iemand op zijn woord geloven, gaan we er vanuit dat hij de waarheid spreekt, al weten we het niet zeker. Maar als we zeggen in God te geloven, lijkt het toch om meer te gaan dan dat. Niet voor niets is vrijheid van godsdienst een grondrecht – waar iemand in gelooft is deel van diens identiteit. Maar wat houdt het in om te geloven? Is gelovig zijn een karaktertrek, een culturele erfenis, een individueel gevoel? En wat verlies je wanneer je je geloof verliest? In het christendom is geloof, samen met hoop en liefde, een belangrijke deugd. Is geloven dus iets wat je kunt leren?
‘Geloven is een daad van het verstand dat instemt met de goddelijke waarheid,’ zo meent de Italiaanse filosoof en theoloog Thomas van Aquino (ca. 1225-1274). Dat we ons verstand moeten gebruiken om tot het geloof te komen, laat hij zien met zijn godsbewijzen: logische argumenten voor het bestaan van God. Zo stelt hij dat alles in de wereld ontworpen lijkt te zijn met een speciaal doel, wat betekent dat er ook een grote ontwerper moet bestaan.
De Britse evolutiebioloog Richard Dawkins (1941) weigert daarentegen te geloven dat religie en rationaliteit samengaan. Als fervent atheïst probeert hij via wetenschappelijke inzichten godsbewijzen zoals die van Aquino te weerleggen. Geloof, zo meent Dawkins, is niet redelijk: het is een collectieve waanzin. Maar kan wetenschap wel iets zeggen over iets onmetelijks als een god?
Is geloven een keuze of iets dat je overkomt?
Dat de gelovige voor anderen waanzinnig lijkt, is volgens de Deense filosoof en theoloog Søren Kierkegaard (1813-1855) onvermijdelijk. Het religieuze overstijgt de grenzen van het verstand. Iemand die gelooft, doet dat ‘krachtens het absurde, krachtens het feit dat voor God alle dingen mogelijk zijn’. Het geloof is een paradox: de gelovige accepteert dat iets onmogelijk is, maar vertrouwt erop dat God, voor wie niets onmogelijk is, het toch waar kan maken. Geloven is dus een kwestie van overgave en vertrouwen. Is het geloof dan eigenlijk een keuze of juist iets dat je overkomt?
De Oostenrijks-joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) schrijft: ‘Als in God geloven betekent: in de derde persoon over hem kunnen spreken, geloof ik niet in God. Als in hem geloven betekent: tot hem te kunnen spreken, geloof ik in God.’ Geloof bestaat voor Buber uit een persoonlijke relatie met God, die we voelen maar niet kunnen uitdrukken. Maar deze relatie alleen is niet genoeg. We moeten ook ernaar handelen, bijvoorbeeld door andere mensen en de natuur met respect te behandelen. Volgens de Japanse zenboeddhist Dogen (1200-1253) kan spiritualiteit zelfs geheel liggen in wat we doen: je hoeft volgens hem niets meer te doen dan mediteren om boeddhistische verlichting te bereiken. Hoef je eigenlijk wel ergens in te geloven om gelovig te zijn?
