Dit artikel is exclusief voor abonnees
Ook in het volle leven van schrijver en filmmaker Leon de Winter is Benedict de Spinoza (1632-1677), die in zijn hoofdwerk Ethica een rationeel-analytische blik op het menselijke handelen wierp, een belangrijke figuur. ‘Als je je in iemand gaat verdiepen, komt die persoon erg dichtbij’, zegt De Winter. ‘Tijdens het schrijven van Hoffman’s honger was de invloed van Spinoza op mijn werk en denken dan ook enorm groot. Ik ben erg gesteld op hem geraakt. En ik heb lang de echo van zijn stem gehoord.’
‘Het lezen van Spinoza heeft me geholpen bij het positioneren van mijn denken en het bereiken van een bepaald soort stoïcijnse levenshouding. Ook is mijn bewondering voor de exacte wetenschappen toegenomen. Ik ben, als verstokte alfa, nadat ik me in hem verdiept heb een verwoed lezer geworden van allerlei populair-wetenschappelijke boekjes. In mijn schrijvende vak verdiep ik me voortdurend in nieuwe personages, dus zo’n man verdwijnt ook weer naar de achtergrond. Maar mijn behoefte om in iedere roman iets van zijn denkwereld te leggen is gebleven. Ik heb altijd het gevoel dat er iets exacts in moet. Omdat ik denk dat daar de essentie ligt.’
De kracht van Spinoza schuilt volgens De Winter dus in zijn consequente natuurwetenschappelijke denken. ‘De enige troost die je kunt vinden is het besef dat er zoiets als een orde bestaat, die we verstandelijk kunnen waarnemen. Dat is op zich iets uitermate wonderlijks. Spinoza was voor zijn tijd revolutionair, omdat hij zichzelf niet verloor in het transcendente of andere theologische flauwekul die bijna altijd overgaat in bijgeloof. Daardoor is zijn toon heel modern. Spinoza is iemand met wie we nu gewoon om de tafel zouden zitten. Iemand met dezelfde ironie, dezelfde scepsis, als mensen van vandaag.’
Steniging
Dat kwam Spinoza overigens op verstoting uit de joodse gemeenschap van Amsterdam te staan. De Winter: ‘Dat maakt hem des te meer intrigerend voor mij. Hij is de stad uitgegooid en kreeg een vreselijke vloek over zich heen. Dat was een symbolische steniging.’ Voor De Winter, zelf geboren in een orthodox-joods gezin, maar intussen ‘atheïst of agnost, of iets in die richting’, een wezensvreemde situatie. ‘Het losmaken van de joodse religie is nooit een probleem voor mij geweest. Het is al heel lang geen issue meer in de joodse traditie. En als je ziet hoeveel er nog door joodse onderzoekers over Spinoza geschreven wordt, dan blijkt wel dat het in de loop van de tijd weer totaal omgeslagen is. Hij wordt inmiddels beschouwd als een van de grote joodse filosofen en hervormers.’
In De Winters optiek probeerde Spinoza de werkelijkheid te onttoveren, waarmee hij in een lange joodse traditie staat. Een traditie waarop overigens moeilijk een vinger te leggen is, volgens de schrijver. ‘Ik heb net een boek gelezen van de Amerikaanse filosoof Lee Harris, Civilization and its enemies. Hij stelt daarin dat veel mensen na 11 september opnieuw tot de ontdekking zijn gekomen dat er een vijand is. Toen ik dat las dacht ik: dat is eigenlijk iets dat ook latent bestaat bij veel joodse mensen. En dat heeft niets met dat oorlogsverleden te maken, we zijn oud en wijs genoeg om dat een plaats te kunnen geven. Maar desalniettemin speelt door de hele joodse geschiedenis het besef dat er opeens een vijand zal zijn. Ik ben daar ook gevoelig voor.’ En daar, erkent De Winter, zouden hij en Spinoza het oneens zijn met elkaar. ‘Spinoza zou zeggen: dat zit allemaal tussen je oren. Maar dan zou ik zeggen: dat zal dan wel, maar het is toch mijn realiteit. Er zijn feiten waardoor ik met een zekere voorzichtigheid door het leven ga. Dat zijn geen concrete bedreigingen, meer kwesties als macht en onmacht, oorlog en vrede.’