Home Lachen tegen de leegte

Lachen tegen de leegte

Door Jan Vorstenbosch op 19 maart 2013

02-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Waarom is de sociaal meest sterke kantoorwerker ook altijd diegene met de nieuwste moppen en de aardigste woordspelingen? Over lachen op het kantoor en grappen over ambtenaren.
 
In een briefwisseling met de Informatie Beheer Groep Studiefinanciering ontving ik op een dag die de humor goed gezind was, een ambtelijk schrijven dat ondertekend was door iemand die Niemand bleek te heten. Nu staat het eilandenrijk van de overheidsbureaucratie niet bekend om zijn kennis van de Odyssee – Odysseus noemde zich Niemand tegenover de Cycloop zodat deze, toen Odysseus zijn ene oog had uitgestoken, tevergeefs om de hulp van zijn collega-cyclopen schreeuwde (‘Niemand heeft mijn oog uitgestoken’) – noch om naar buiten gekeerde grapjasserij met zijn cliënten. Dus beschouwde ik dit toeval maar als een godsgeschenk om mezelf enkele plezierige momenten te bezorgen met het terugschrijven van Niemand, wiens naam zo treffend veler ervaring met de instituties uitdrukt: ‘Niemand heeft mijn probleem begrepen’. Dit is de list van de bureaucratische rede.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Humor over kantoren en ambtenaren, het is een dankbaar onderwerp. Het trio Jiskefet had enkele jaren geleden veel succes met hun vervolgserie Debiteuren, Crediteuren. Het handelde over het leven van drie mannen en een koffiejuffrouw, genaamd Jannie, op een kantoor. De typetjes Jos (meestal geniepig), Edward (voornamelijk zielig en sullig) en Storm (stompzinnig vitalistisch) hadden een eigen inkleuring gekregen. Maar bepalend voor het karakter van de serie waren vooral de scenerie van het kantoor, de Harold Pinter-achtige dialogen en de onderhuidse sadistische omgang met elkaar. Humor, in een verwrongen, melige en meelijwekkende vorm, was een van de belangrijkste ingrediënten van de interactie. De humor fungeerde in deze visie vooral als opvulmiddel voor de volstrekte leegte en nutteloosheid van het kantoorbestaan. Gewerkt werd er nauwelijks. De eerste activiteit van de dag was de inspectie van het broodtrommeltje, de eerste aanleiding ook voor de geforceerde grappenmakerij van de personages, die meestal zijn climax vond in het pesten van de in haar weerloosheid grootse koffiejuffrouw Jannie. Zelden was het werk zelf onderwerp van de humor. Waarmee een van de aanknopingspunten is gevonden voor een iets meer beschouwelijke kijk op het fenomeen van de kantoorhumor. Kantoorhumor is blijkbaar humor op kantoor, maar niet humor over het kantoor.

 

Het is belangrijk om dit te noteren want er is ook en zelfs veel humor – zoals Debiteuren, Crediteuren – over het kantoor. En dan vooral over ambtenaren, die meestal afgeschilderd worden als mensen die hun dagen goeddeels in ledigheid achter een bureau doorbrengen (‘Hoe knipoogt een ambtenaar? Door zijn ene oog open te doen’). ‘De ambtenaar’ stelt zichzelf geen inhoudelijke vragen over de zin van zijn werk. Hij stuurt gewoon het formulier terug omdat er een komma ontbreekt. Hij is een technische uitvoerder van de bureaucratie die ‘ons’ alleen maar lastig valt. Het werk van de ambtenaar staat ook model voor de verveling (Koot en Bie over een man die thuis komt van kantoor en zijn vrouw meldt dat hij een enerverende dag heeft gehad: de perforator klapte open en hij is de hele middag bezig geweest de confetti te verzamelen). De ambtenaar is ook altijd anoniem, net als de bureaucratie zelf. Hij is zelf een nummer, onderdeel van een moloch. De humor over ambtenaren is er een die drijft op het Wij-zij-schema dat allerlei groepen en klassen vermag te verzamelen tegen ‘De Overheid’. Die humor is vaker van het rancuneuze en ontladende soort, dan van het bevrijdende soort, waarmee niet gezegd wil zijn dat deze drijfveer altijd smakeloze humor oplevert. Ook de rancune kan een interessante en intelligente vorm aannemen. In ieder geval kan het een toegang zijn tot wat er mis is met onze moderne samenleving. De stereotypering van de ambtenaar creëert een ‘Karakter’, zoals Alisdair McIntyre dat noemt in After Virtue, een analyse van de moderne samenleving.  ‘Karakters’ drukken centrale psychologische en morele rollen van een cultuur uit. De genoemde karakters staan symbool voor onzinnige, in zichzelf besloten personen die zichzelf en anderen doldraaien. Om ons te beschermen tegen al te krankzinnige gedachten  werkt de lach letterlijk bevrijdend.
 

Comptoir

Maar kantoorhumor, in de eigenlijke zin van het woord, is humor op kantoor, zoals kantoorseks, seks op kantoor is en niet over het kantoor – de voorzetsels suggereren hier meer dan ik bedoel – en voetbalhumor, humor gemaakt door voetballers, in de kleedkamer – en niet over voetballers. Maar wat is kenmerkend voor de humor die op kantoor gemaakt wordt? De titel van de Jiskefet-serie Crediteuren, Debiteuren verbergt een Nietzscheaanse en tamelijk cynische suggestie: kantoorhumor is geënt op een schema van betaling – afbetaling, terugbetaling – niet in geld, maar in de psychologische valuta waar de zelfachting in berekend wordt. En op dat ‘zelf’ wordt tussen de vier muren van het kantoor meestal alleen acht geslagen als hij de monotonie doorbreekt. De sociaal meest succesvolle kantoorwerker, diegene met het grootste kapitaal, de leukste op kantoor is daarom diegene met de nieuwste moppen en de aardigste woordspelingen, en vaak ook diegene die er in de balans van leedvermakers en leedvermaakten het beste opstaat. Dat sluit mooi aan bij de oorspronkelijke betekenis van kantoor, dat van het Franse ‘comptoir’ komt: een plek waar gerekend wordt. Het suggereert ook een algemenere hypothese, namelijk dat werkgerelateerde humor te maken heeft met de aard van het werk en de werkplek, als voedingsbodem of als tegenhanger. Een kantoor is en blijft ondanks alle pogingen om het op te leuken met plantjes, posters en portretten van de kids, saai en onpersoonlijk. Er wordt niet geleefd maar gerekend en geschreven. Er staan drie of vier bureaus, met erop een computer en erachter een werknemer die op gehoorsafstand en als steeds aanwezige sociale uitnodiging voor de anderen aan het werk is. Het werk zet vooral de handen en het hoofd in beweging, niet de rest van het lichaam. Elke mogelijkheid om het middenrif te ontspannen – de traditionele definitie van de lach – is welkom. Precies dat deel van het lichaam, de in-borst, traditioneel de zetel van de moed en de passie, wordt immers zowel geestelijk als lichamelijk het meest onthouden en daardoor het meest belast tijdens de urenlange fixatie op het beeldscherm. Humor komt dus vaak als geroepen. Het is niet alleen een ontlader van opgehoopte spanning, maar ook een opvuller van de spanningsloze leegte. Kantoorhumor zal vaak ook verbale humor zijn. Dat past bij het karakter van het werk en bij de beperkte mogelijkheden om ‘practical jokes’,  toch altijd nog een iets gevaarlijker genre, te beoefenen. Het gevaar van de meligheid wordt bovendien minder ervaren dankzij het bijna altijd positieve contrast met het geestdodende werk dat wacht.



Deze analyse roept misschien een negatief beeld op van kantoorhumor. Maar er zijn wel degelijk een paar belangrijke en potentieel sterke bijdragen van de kantoorhumor aan het humor-peil van de samenleving als geheel, dat natuurlijk onbetwist wordt gedomineerd en opgestuwd door het almaar uitdijende leger van cabaretiers, comedians (al dan niet stand-up) en columnisten dat dit land rijk is, zelfs de koning té rijk. De anonimiteit van de kantoorhumor, die een afgeleide is van de anonimiteit van de kantoorbediende, krijgt namelijk iets sympathieks bescheidens tegenover dit leger van beroepshumoristen die humor als dagelijks werk hebben. Die anonimiteit wordt nergens beter zichtbaar dan in het fenomeen van ‘De mop’, de contextloze humor in de vorm van een verhaaltje  met een clou dat zich in een minuut tijd laat vertellen. De oorsprong van de mop is meestal anoniem, en een of ander kantoor zou precies daarom wel eens de bron kunnen zijn. Maar zeker is dat de virus-achtige verspreiding van de mop ongetwijfeld veelal via kantoren tot stand komt. Ik zou ‘De mop’ niet willen missen, ook al staan er tegenover één goeie meestal tien hele slechte, smakeloze en seksistische.
Die ene rake echter slaat meestal de spijker op de kop, bijvoorbeeld de kop van de ambtenaar zelf. Hier is er een, waarvan ik hoop dat hij houdt op papier.
 
De postsorteerders van een TGP-vestiging vinden een brief die met, zo te zien, bevende vingers is geadresseerd ‘Aan Onze Lieve Heer in De Hemel’. Men weet niet goed wat te doen – vernietigen? – en besluit de brief te openen. De inhoud van de brief bevestigt het vermoeden dat het om een oud vrouwtje gaat dat waarschijnlijk het spoor een beetje bijster is. Zij vraagt in de brief om 500 euro aan God omdat haar vaatwasmachientje het heeft begeven. Zelf kan zij met haar stramme vingers de afwas niet meer doen en zonder een nieuwe vaatwasser dreigt het tehuis voor haar. De TGP-ambtenaren schieten vol. Ze besluiten ter plekke voor God te gaan spelen en een inzameling te houden op de vestiging. Het uiteindelijke bedrag van 269, 75 euro wordt door de chef aangevuld tot 300 euro en naar het in de brief vermelde adres gestuurd. Een maand later zit er weer een brief voor Onze Lieve Heer in de zak. De ambtenaren besluiten, dit keer met veel minder scrupules, om de brief te openen en ze lezen dit:
 
‘Lieve God, Ik wist dat u aan mijn verzoek gehoor zou geven. Het viel me wel op dat ik 500 had gevraagd en dat het maar 300 euro was. Maar ik heb gehoord dat die rotzakken van postsorteerders wel vaker geld halen uit brieven. Dus naar die 200 euro kunnen we waarschijnlijk fluiten.’