Het verlies van zijn laptop trof hem als een herseninfarct. Hij voelde zich ontregeld, verward en letterlijk verzwakt. Dit schrijft filosoof Andy Clark in zijn boek Natural Born Cyborgs. Zo’n ervaring is heel voorstelbaar voor iedere computerwerker – en wie is dat niet? – die noodgedwongen een paar uur offline achter zijn bureau heeft doorgebracht. Offline werken is een zeldzaamheid tegenwoordig. Zelfs offline leven doet onwennig aan.
Technologie beïnvloedt ons handelen tot in de verste uithoeken van ons leven. Een kleine greep: onze huidige zinnen tellen minder woorden en zijn directer geformuleerd dan vroeger – dit als gevolg van schrijven via een beeldscherm. Onze concentratieboog is korter – we gaan zappen of muisklikken als de geboden informatie verveelt. Allerlei dagelijkse handelingen verlopen sneller: de gemiddelde Amerikaan schijnt dagelijks 43 uur aan activiteiten in 24 uur te kunnen stoppen dankzij multitasken via diverse apparaten.
Mens en machine zijn zo met elkaar verweven dat alleen speciale gevallen nog opvallen. Neem de 62-jarige Franse wiskundige Marie-France Bru. Zij lijdt aan de afschuwelijke spierziekte ALS, die bijna al haar lichaamsfuncties heeft stilgelegd. Ze kan niet bewegen, niet spreken en niet zelfstandig ademen, en ze wordt kunstmatig gevoed. Tekstverwerken kan ze wel, met hulp van minimale bewegingen van haar kaak. Daarmee onderhoudt ze diverse websites en regelt ze thuis de boodschappen en bankzaken. In een interview in het tijdschrift M zegt ze: ‘Dankzij de computer leef ik nog. Als je met zo’n verschrikkelijke ziekte je geest niet kunt bezighouden, blijf je niet in leven.’
Cyborgs
Volgens Andy Clark veranderen die technologische ontwikkelingen niets wezenlijks aan wat mensen zijn. Hij noemt zichzelf een cyborg, een halfmenselijk en halftechnologisch wezen. Toch heeft hij geen kunstlenzen, pacemaker of andere technologische hoogstandjes in zijn lichaam. Wel kan hij – net als alle mensen – pas echt denken en doen dankzij de wisselwerking met zijn omgeving: hij heeft altijd zijn laptop, iPod en mobiel bij zich. Maar ook al voor de uitvinding van dit soort technologieën was de mens afhankelijk van zijn omgeving om te kunnen denken. Een alledaags voorbeeld: een ingewikkelde rekensom kun je uit je hoofd uitrekenen, maar wie écht slim is, neemt er pen en papier bij. Die hulpmiddelen vergemakkelijken het rekenwerk. Clark gebruikt daar de term scaffolding voor, te vertalen als ‘steigers’ of ‘externe steunfunctie’.
Een gebrekkig geheugen is te verhelpen met een opschrijfboekje. Gebrekkige kennis kun je compenseren door internet te gebruiken. Dit heet ook wel online denken, omdat het gebaseerd is op de interactie tussen wereld en denken. Zowel het opschrijfboekje als het internet is dan de steiger waar het denken op rust.
Clark concentreert zich dus op steigers die nodig zijn voor online denken. De meest complexe steiger van ons bestaan is taal: taal maakt het mogelijk om je geheugen uit te breiden, patronen te labelen en te herkennen, kennis over te dragen en gegevens te bewerken. Taal geeft onze cultuur vorm.
Alle mensen leunen permanent op externe steigers, stelt Clark. Geen enkel levend wezen zoekt zulke intieme relaties met niet-levende dingen als mensen. Zij maken tekens, computers, werktuigen en andere dingen om zichzelf het leven makkelijker te maken. De symbiose met door mensen gemaakte dingen verandert hun gedrag, en uiteindelijk ook de hele cultuur.
Dieren blijven echter onaangedaan dit soort dingen. Of, zoals Clark schrijft: ook al heeft mijn kat Lolo een chip onder de huid, toch is zij geen natural born cyborg. Clarks argument: Lolo’s chip heeft geen enkele invloed op haar gedrag. Er is geen sprake van symbiose. De chip is alleen handig voor dierenartsen of mensen die de kat vinden en willen weten wie haar baasje is.
Transhumanisme
De zogenoemde transhumanisten zijn een stuk radicaler in hun omarming van de technologie. Zij beschouwen het biologische lichaam als iets tijdelijks, waar snel iets beters voor gevonden moet worden. Transhumanisten stellen dat de mensheid moreel verplicht is de eigen evolutie ter hand te nemen en zich te transformeren tot een betere mens, de mens 2.0. Hierin schuilt het grote verschil met de darwinistische evolutie. Dáárin bepaalt het toeval welke eigenschappen de generaties zullen overleven en welke niet: sturen is er niet bij. Maar in evolutie 2.0 kan de mens met vaste hand zijn eigen toekomst ontwerpen.
Hoe dat zelf-evolueren in zijn werk gaat? Vooral door bestaande technologische ontwikkelingen daadwerkelijk te gebruiken en systematisch verder te ontwikkelen. Sommige dingen doen we al. Mensen slikken al antidepressiva om zich beter te voelen. Of ze laten een insulinepomp installeren, zodat ze geen last meer hebben van hun diabetes. Er bestaan ook al hersenimplantaten waarmee je door gedachten op te roepen een computer kunt besturen. Over andere ontwikkelingen bestaat discussie, bijvoorbeeld over in-vitrofertilisatie, waarmee aanstaande ouders in theorie kunnen kiezen voor een embryo met een specifiek genenpatroon.
Transhumanisten, onder meer verenigd in de World Transhumanist Association (WTA) en in Nederland in Transcedo, willen dit soort technologische ontwikkelingen doelgericht uitbouwen om een ‘betere’ mens tot stand te brengen: gelukkiger, gezonder, slimmer en bij voorkeur onsterfelijk. Ze verwachten daarbij veel van toekomstige technologieën.
Onder invloed van deze verwachting betalen sommige transhumanisten veel geld om hun lichaam na hun dood te laten invriezen – in de stellige overtuiging dat de wetenschap hen binnen enkele decennia weer uit de dood kan laten verrijzen, in perfecte gezondheid, met een sterk verhoogde intelligentie en een aantrekkelijk uiterlijk naar keuze. Want, zoals de transhumanist Max More zegt: ‘Ieder mens is slachtoffer van veroudering en dood. Voor transhumanisten is de dood een niet langer te tolereren lot.’
Een andere transhumanistische fantasie is dat mensen hun brein kunnen uploaden naar een computer die beter functioneert dan een mensenbrein. Computers staan immers niet bloot aan biologisch verval en hebben een grotere capaciteit, zo is hun veronderstelling. Het biologische lichaam is ze te stoffig, te eindig, te beperkt. Daarom gaan ze het liefst aan dat lichaam voorbij.
Excentriek? Misschien. Toch laten de transhumanisten een diep menselijk verlangen zien. Volgens de filosoof Jos de Mul is het transhumanisme gericht op de technologische realisering van Uebermensch: de mens die zichzelf – en daarmee het leven – overwint, het ideaal van de negentiende-eeuwse filosoof Friedrich Nietzsche. In Cyberspace Odyssee schrijft De Mul dat de mens door technologie zelf zeggenschap heeft gekregen over zijn eigen evolutie: ‘De mens is daarmee het eerste dier dat in staat is zijn eigen evolutionaire opvolgers te creëren. En dat hoeven zelfs niet per se op koolstof en water gebaseerde levensvormen te zijn zoals we die tot op heden kennen op aarde. We kunnen daarbij ook denken aan op silicium gebaseerd kunstmatig leven (AL) en kunstmatige intelligentie (AI) of aan cyborgs, halforganische, halfmachinale tussenvormen.’ Deze zelfgecreëerde evolutie zou weleens zo snel kunnen gaan dat de mensheid betere levensvormen gaat produceren en de soort ‘mens’ zichzelf afschaft.
Voordat we worden meegesleept door deze speculatieve toekomstvisioenen, moeten we één ding niet vergeten: nog nooit is aangetoond dat denken, genieten, zorgen en al die andere typisch menselijke en dierlijke activiteiten daadwerkelijk mogelijk zijn zónder een biologisch lichaam. Natuurlijk, in de geschiedenis van levende wezens zijn uitbreidingen en verbeteringen van organische functies schering en inslag geweest, al vanaf de ontwikkeling van de eerste cellen op aarde. Maar een radicale breuk, waarbij al het voorgaande opeens wordt afgedankt, is in de biologische evolutie nog nooit vertoond.
Integendeel, de biologische evolutie heeft zich altijd conservatief betoond. Als eenmaal iets goed is bevonden, blijft het gehandhaafd. Niet voor niets delen we een groot deel van onze genen met bacteriën en fruitvliegen. Ons biologisch materiaal zit gewoon goed in elkaar.
Ook al maken onze biologische lichamen ons ziek, zwak en kwetsbaar, ze dóén het wel. Onze lichamen zijn bewezen effectief, met een eeuwenlange staat van dienst. Ze blijken tot op heden flexibeler en kunnen zich beter aanpassen aan de omgeving dan wat voor geavanceerde technologie dan ook. Het belangrijkste is misschien wel dat alles wat mensen écht belangrijk vinden (seks, schoonheid, kinderen, gezondheid, sport, roddelen, familie, muziek) direct te maken heeft met onze lichamelijkheid. Laten we in alle pogingen het lichaam te verbeteren en er zelfs aan te ontsnappen niet vergeten dat juist ons lichaam – met alle bijbehorende gebreken – ons tot echte mensen maakt.
Meer lezen over technologie? Bestel nu de speciale uitgave Technologie. De kunstmatige natuur van de mens.