Filosofen Bert Keizer en Paul van Tongeren schreven beiden een boek over euthanasie. Een gesprek over proosten op het leven, ethiek en de dood.
Filosofen Bert Keizer en Paul van Tongeren hebben veel en lang nagedacht over de dood. Dat is allesbehalve verwonderlijk: het is een onderwerp waar filosofen al eeuwenlang over praten. Filosoferen is jezelf voorbereiden op de dood, zei Socrates. Heidegger stelde dat de mens wordt gedreven door zijn angst voor de dood. En Hegel zag de dood als katalysator in ons vervolmakingsproces, omdat die ons doet beseffen dat al het individuele uiteindelijk verdwijnt. Maar sinds het begin van deze eeuw is het filosofisch gesprek over de dood veranderd. De euthanasiewet is ingevoerd. Wie aan bepaalde medische criteria voldoet, kan ervoor kiezen vrijwillig te sterven te midden van anderen. Als het aan sommige politieke partijen ligt wordt dat wettelijk ook mogelijk voor mensen die hun leven ‘voltooid’ achten, ongeacht hun medische conditie. Keizer en Van Tongeren bogen zich over deze kwesties. Onlangs verscheen het essay Voltooid. Nieuw licht op een zelfgekozen dood van Keizer (1947), die als gepensioneerd arts tegenwoordig euthanasie verleent bij de Levenseindekliniek. In april verscheen Willen sterven? Over autonomie en het ‘voltooide’ leven door Van Tongeren (1950), emeritus hoogleraar ethiek in Nijmegen en Leuven.
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Roger Cremers
Beiden zitten naast elkaar in een Amsterdams café-restaurant. De koffie staat klaar, het gesprek over euthanasie gaat van start. Dat begint met mevrouw H., een 91-jarige dame wier verzoek om euthanasie Keizer heeft ingewilligd.
U schrijft: ‘Mevrouw H. zit, zat, op het randje, maar met een beetje rekken en strekken hebben we haar nog net binnen de grenzen van de wet weten te houden.’
vT: ‘Dat vond ik het meest problematische voorbeeld uit je boek. Je beschrijft deze vrouw als tamelijk vrolijk en goed ter been.’
K: ‘Ze kon naar haar keuken lopen om een kopje koffie te zetten.’
vT: ‘En dan geef jij haar het advies om een beetje kreupel te lopen en een stuk verdrietiger te doen bij de controle van de tweede arts, omdat ze anders geen groen licht krijgt voor de euthanasie. Alsof je haar huis binnen was gekomen met het idee: we moeten in elk geval zorgen dat het lukt.’
K: ‘Ja, dat klopt.’
vT: ‘Dat vind ik erg merkwaardig.’
K: ‘Het moeilijke van het werk bij de Levenseindekliniek is dat ik ergens aanbel met enkel de dood in de aanbieding. En mijn patiënten hebben een doodswens. Dat vind ik heel erg voor ze. Maar een middel tegen hun eenzaamheid heb ik niet. Oscar Wilde schreef: The trouble with getting old is that one doesn’t. Het lichaam wordt oud, maar de ziel niet. Mevrouw H. had een goed leven gehad. Maar nu voelde ze een enorme leegte. Ze kon niet meer goed zien, niets meer voor anderen betekenen. Dat vond ze verschrikkelijk. Ik begrijp dat en gun haar die gewenste dood.’
U bepleit verruiming van de euthanasiewet?
K: ‘Nee, eerder de afschaffing door hulp bij zelfdoding überhaupt niet meer strafbaar te laten zijn. Ik snap niet waarom we mensen die lichamelijk lijden mogen helpen en mensen die geestelijk lijden niet. Natuurlijk moeten daar dan allerlei regels voor worden opgesteld. En moet het allemaal gebeuren in goed overleg met de geliefden van de persoon, als die er zijn. Maar als jouw geestelijke aanwezigheid hier op aarde dreigt uit te doven, vind ik dat jij recht hebt op een zelfgekozen dood.’
vT: ‘Ik ben juist voorstander van de huidige euthanasiewet: in principe is hulp bij zelfdoding strafbaar, maar er kunnen uitzonderingen gemaakt worden. Mensen die ondraaglijk lijden mag je niet laten creperen. Euthanasie voor deze mensen is bij wijze van spreken een daad van barmhartigheid. Het voorstel omtrent het “voltooide” leven gaat over iets heel anders. Het achterliggende idee is daarbij: iemand die dood wil, heeft daar recht op. Dat klopt volgens mij niet.’
K: ‘Wat klopt er niet?’
vT: ‘Het argument dat luidt: “Omdat een ander niet het recht heeft om over mij te beslissen, heb ik zelf het recht en vermogen om over mij te beslissen.”’
K: ‘We hebben sowieso het vermogen. Jaarlijks krijgen 6000 mensen euthanasie in Nederland.’
vT: ‘Die feiten erken ik natuurlijk. Deze mensen hebben gezegd dat ze dood willen, en zijn dat nu. Maar in die wil om dood te gaan zit voor mij het probleem. De dood kun je denk ik eigenlijk niet willen. Je kunt niet iets willen wat je niet kunt ervaren, waarvan je je de ervaring zelfs niet kunt voorstellen.’
Het tegenargument luidt: ‘Deze mensen willen wel degelijk dood, want ze willen niet meer leven.’
vT: ‘Ik denk dat we in elk “willen” onderscheid moeten maken tussen dat wat we willen en het feit dat we dat willen. Dat laatste impliceert een eis en een affirmatie: we willen erkend worden. Maar als we dood willen, ontkennen we tegelijk dat wat we bevestigen: onszelf als “willer”.’
K: ‘Wat schieten we op met zo’n taalkundige exercitie? Mensen die dood willen zijn daar heus niet mee bezig. Als een man op straat tegen jou zegt: “Krijg de tyfus”, dan antwoord je toch ook niet: “U weet niet wat u zegt, dat is een heel erge ziekte. Weet u wel waardoor die verwekt wordt? Ik zal u eens vertellen wie de ontdekker is van die bacterie…” Dat soort achtergrondinformatie doet op dat moment helemaal niet ter zake. Het gaat die man om het uitschelden, niet om het uiteenvezelen van wat hij precies zegt. Hetzelfde geldt voor iemand die zegt: “Ik wil gewoon dood.” Het is dan toch niet relevant dat jij die persoon gaat uitleggen waarom zijn wil helemaal niet zo “gewoon” is?’
vT: ‘Wat ik schrijf als filosoof is niet hetzelfde als wat ik tegen iemand zou zeggen die mij vertelt dat hij of zij dood wil. Maar in beide gevallen moet ik uitzoeken wat iemand die verklaart dood te willen precies bedoelt. Wat wil degene die dood wil? Ik denk dat willen iets heel complex is. De filosofen Nietzsche en Augustinus schrijven beiden over dat complexe en zelfs conflictueuze van de wil. Volgens Nietzsche is de wil alleen als woord een eenheid. In de praktijk blijkt willen een complex geheel van gevoelens, gedachten en emoties. Wat we doorgaans onze wil noemen, is slechts een resultaat: dat wat uit het conflict van gevoelens en gedachten tevoorschijn komt. Dat betekent dat ik door iets te willen een orde opleg aan de complexiteit die ik zelf ben. Augustinus suggereert dat er verschillende, conflicterende willen zijn. Hij beschrijft zijn besluiteloosheid als een strijd, “een strijd van de wil met zichzelf”. We zeggen wel dat we zelf iets willen, maar dat blijkt minder duidelijk dan het lijkt.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Roger Cremers
De ober arriveert met broodjes, taart en witte wijn. Van Tongeren heft zijn glas: ‘Proost! Op het leven.’ Na een korte onderbreking, waarin Keizer de slagroom bij de appeltaart prijst – ‘Soms is dat net matrasvulling, maar deze is echt goed’ – gaat het gesprek over dood willen zijn weer verder.
K: ‘Ik kan toch niet zelf mijn wil bepalen? Je zegt toch niet: ik ga Arabisch willen leren? Als ik een nieuwe auto ga uitzoeken, kan ik bepalen welke ik koop. Ik ontdek welke auto’s mijn voorkeur hebben. Ik kan uitzoeken wat mijn wil is, maar dat is iets anders dan mijn wil bepalen.’
vT: ‘Als er meerdere mogelijkheden door mijn hoofd spelen, kies ik er uiteindelijk één uit. In die afweging, mijn bepaling waardoor ik mij laat leiden, zit de wil. Dat kan een verkeerde keuze blijken. In het dagelijks leven hebben we gelukkig het vermogen om terug te komen op onze keuzes. Desnoods in de vorm van spijt: “Ik had het niet moeten doen.” Maar de dood is onherroepelijk. De wil die ervoor kiest om er helemaal niet meer te zijn… Dat heeft voor mij iets onmogelijks.’
K: ‘In die zin heeft het inderdaad iets onmogelijks. Maar psychologisch kennelijk niet, want mensen doen het. De vraag blijft: wat moeten we daarmee? In de sterfkamer bij iemand die kiest voor euthanasie niks, dat zeg je net zelf. Het zou ook nogal wat zijn als ik tegen een patiënt zeg, net op het punt dat hij of zij de beker aan de lippen zet om het barbituraat op te drinken: “Goh, we zitten hier wat uw willen betreft wel op een merkwaardig kruispunt tussen een affirmatie en een negatie.” Moet het leven wijken voor filosofie, of filosofie voor het leven?’
vT: ‘Ik hoop dat dit argument een rol gaat spelen in het maatschappelijk debat over het recht op hulp bij zelfdoding. Ik denk dat vaak te makkelijk wordt gesproken in termen van autonomie. Als een ander niet het recht heeft om over mij te beslissen, betekent dat nog niet dat ik recht heb op alles wat ik ten aanzien van mijzelf wil. Naar mijn idee is autonomie iets anders: zelf bepalen wat je wilt. Onze autonomie kunnen we handhaven door het vermogen om altijd nog terug te komen op wat we ooit gewild hebben.’
Bert Keizer hanteert een andere definitie van autonomie in zijn boek: je niet opzij laten zetten door een ander.
K: ‘Mensen zijn bijna altijd in de war over autonomie. Meestal beseffen ze niet dat die zich altijd afspeelt in gezelschappen. Voor mij betekent autonomie enkel dat je te midden van anderen jouw plek kunt bewaren, beschermen en kwijtraken. Kijk naar mevrouw H. Met alle respect voor haar autonomie, zij wilde te midden van goedwillende mensen vertrekken. Het doet haar goed dat ik het ben die haar de overdosis aanreikt. En dat een goede vriendin van haar daarbij is en zegt dat ze haar beslissing begrijpt. Zo wil je sterven, terwijl er naar je gezwaaid wordt. Die vrouw was op een heel slechte manier gestorven als ze het alleen had moeten doen. Autonomen denken vaak dat ze vuistschuddend door de menigte kunnen lopen, zich van niemand iets aantrekkend. Dat is denk ik een grote misvatting over autonomie. Niemand redt dat. Eén mens is geen mens. Wij bestaan voor een groot deel uit andere mensen.’
vT: ‘Jouw begrip van autonomie wordt bepaald door de tegenstelling tot heteronomie: het is niet de ander die bepaalt, ik bepaal zelf. Als je op die manier over autonomie spreekt zijn we het vrij gemakkelijk eens. Maar ik denk dat autonomie meer is dan dat. Het staat ook voor het vermogen om jezelf te bepalen, zelf de wet te formuleren waarnaar je handelt. Mijn kritiek op de claim van autonomie probeert te laten zien dat die zelfbepaling beperkt is. Niet omdat een ander over mij beslist, maar omdat die zelfbepaling niet lukt: de instantie die bepaalt, ikzelf dus, is in zichzelf verdeeld. We doen alsof we weten wat we willen, maar pas achteraf weten we of iets een goede beslissing is geweest.’
K: ‘Dat snap ik. Maar het gevoel van onzekerheid, niet goed weten wat je moet doen, betekent niet dat je afglijdt naar een ethische ramp. Het betekent dat je je afvraagt wat goed is. Het antwoord vind je in de mensen om je heen. Want autonomie is sociaal. Je hebt anderen nodig om autonoom te kunnen zijn. Het wonderlijke van euthanasie is dat wij zo ver gekomen zijn dat we de meest beschadigende vorm van autonoom zijn, je leven opzettelijk beëindigen, soms weten om te buigen tot een haalbaar initiatief waarbij er niet alleen maar slachtoffers achterblijven. Het is niet goed denkbaar dat iemand euthanasie zou krijgen als al zijn geliefden erop tegen zijn. Wat mij betreft hoeven mensen uiteindelijk geen examen meer bij een arts te doen om hun besluit om eruit te stappen te rechtvaardigen. Toestemming van partner en kinderen, of ten minste hun begripvol meevoelen, is voor mij een veel belangrijkere voorwaarde dan alles wat een arts hierover beweert.’
vT: ‘Autonomie als sociaal begrip, dat vind ik interessant. Dat is iets heel anders dan de individuele autonomie waaraan doorgaans gerefereerd wordt. Het erkent dat ik maar in beperkte zin over mijzelf kan beslissen.’
K.: ‘Met hulp bij zelfdoding kan dat ook niet anders. Ik heb nog nooit gehoord dat een euthanasie werd uitgevoerd waarbij bijvoorbeeld de vader dood wilde en de rest van het gezin het daar niet mee eens was. Dat is onbestaanbaar. Je kunt ze dat niet aandoen.’ Grinnikend: ‘Andersom bestaat ook. Dat alle kinderen hem dood willen, maar hij wil niet dood.’
Hebt u bij het uitvoeren van euthanasie nog iets aan de filosofie?
K: ‘Nee. ’s Avonds als ik thuiskom wel. Maar in mijn werk heb ik niets aan filosofie.’
vT: ‘Misschien is wat je ’s avonds bedenkt toch weer van invloed op wat je later als dokter doet.’
K: ‘Dat moet haast wel. Maar ik vergelijk filosofie beoefenen altijd met naar muziek luisteren. Het is intrinsiek belonend, niet iets waar je de volgende dag mee aan de slag moet. De vreugde ervan ligt in de handeling zelf.’
vT: ‘Ik denk wel dat er een opmerkelijke belangstelling voor de dood in veel filosofie zit.’
K: ‘Ik ben absoluut geobsedeerd door de dood. Al tientallen jaren. Maar filosoferen over de dood wapent me niet. Op een begrafenis ben ik net zo onhandig als mijn broer, die nog nooit iets met sterfbedden heeft gedaan.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Fotografie: Roger Cremers
In de filosofie wordt aandacht besteed aan de levenskunst: de vraag hoe goed invulling te geven aan het leven. Bestaat er ook zoiets als stervenskunst, hoe goed te sterven?
vT: ‘Leren omgaan met wat je niet meer kunt is denk ik een belangrijk element voor de laatste levensfase. De kunst is dan toe te laten wat er gebeurt. Mensen zijn soms zo gehecht aan hun onafhankelijkheid dat ze zodra ze ergens wat hulp bij nodig hebben direct het gevoel krijgen hun waardigheid te verliezen. Terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn.’
K: ‘Ik ben nog niet op de proef gesteld door het leven wat dat betreft. Dus ik zou het niet weten. Vlak voor een euthanasie zeg ik meestal: “Het was bijzonder u te leren kennen, het spijt me dat u mij nodig had. En we hebben toch nog een beetje plezier gehad samen.” Al heb ik helaas ook eens per ongeluk gezegd: “Tot ziens en ik wens u het allerbeste.” Dat was zo erg.’
vT: ‘Echt op de proef gesteld ben ik ook nog niet. Ik ben nu met pensioen en vind het de mooiste fase van mijn leven. Met maar één nadeel: het is ook de laatste. Het besef dat het zo meteen afgelopen is helpt hopelijk een beetje als het zover is.’
K: ‘Nee joh, de leukste fase is die waarin je denkt dat de leukste jaren nog moeten komen. Achteraf blijk je die dan al gehad te hebben. Maar dat terzijde. Het is denk ik belangrijk om goed na te denken over wat er te koop is in de medische winkel dat nog interessant is voor jouw oude lichaam. Nu denken we daar meestal te weinig over na. We rekken ons leven zo lang mogelijk op. Maar soms ben je meer gebaat met palliatieve zorg, verlichting van symptomen. Een maand eerder overlijden is niet altijd een slechtere afloop. Ik ga liever dood in een land waar euthanasie verboden is en de palliatieve zorg goed geregeld dan in een land waar euthanasie legaal is maar ze geen idee hebben hoe met stervende mensen om te gaan.’
vT: ‘Daar sluit ik me volledig bij aan.’
K: ‘Zijn we het uiteindelijk toch nog eens. Wie had dat gedacht?’
vT: ‘Gelukkig is er nog genoeg waarover we het oneens zijn.’