Nieuwe wetgeving die vergaand onderzoek naar personen mogelijk maakt, tast niet alleen de privacy aan, maar dreigt ook te leiden tot een wereld die al eens zo beklemmend is beschreven in het Het Proces van Franz Kafka.
Welke politicus durft nog het woord ‘privacy’ te laten vallen? Op 5 juli nam de Eerste Kamer de Wet Bevoegdheden Vorderen Gegevens aan. Het was een hamerstuk. De media – althans, de publiekspers – hadden er weinig oog voor. Rechtswetenschappers en advocaten waarschuwen echter in alle toonaarden. Hun boodschap: de wet is niet alleen onuitvoerbaar, maar leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de grondrechten. ‘Corrumpering van de rechtsstaat’, aldus de Amsterdamse rechtsgeleerde Egbert Dommering in het e-zine Netkwesties. Enkele jaren geleden zou dat een stevige discussie hebben opgeleverd, geïnitieerd door de politieke oppositie. Maar onder het gesternte van angst en onzekerheid verwachten we actie om de dreiging van terreur aan te pakken.
In de wet worden vrijwel alle voorstellen overgenomen van de commissie-Mevis. Deze commissie, onder leiding van de Rotterdamse hoogleraar strafrecht Paul Mevis, heeft onderzocht hoe bedrijven (zoals banken, verzekeraars en internetaanbieders) en instellingen verplicht kunnen worden gegevens over klanten te verzamelen en deze data af te staan aan politie of het Openbaar Ministerie. Alleen als de gegevens ‘gevoelig’ zijn – zoals informatie over godsdienst, ras, politieke voorkeur et cetera – is er een gerechtelijk bevel nodig voordat opsporingsambtenaren deze mogen opvragen. Dat klinkt zorgvuldig, maar wanneer is een gegeven ‘gevoelig’? Is politieke voorkeur ‘gevoelig’? Meestal niet, de meeste mensen hebben er weinig moeite mee ervoor uit te komen. Hetzelfde geldt voor godsdienst. Veel gevoeliger zijn gegevens over ons dagelijkse doen en laten, over onze intieme levenssfeer. Gegevens als met wie je belt en e-mailt, welke websites je bezoekt en welke boeken en dvd’s je leent. Juist die gegevens zijn als gevolg van deze wet door de officier van justitie – dus zonder tussenkomst van een rechter-commissaris – opvraagbaar. Deze gegevens worden in de wet enigszins eufemistisch getypeerd als ‘andere gegevens’.
Digitale opslag
Wat zijn nu de gevaren? Het allereerste is simpelweg dat de grondrechten worden geschaad – volgens juristen variërend van de vertrouwelijkheid van het handelsverkeer tot het briefgeheim. En die grondrechten zijn er niet voor niets: ze beschermen de burger tegen al te ongebreidelde staatsinvloed. Tekenend is een persbericht van het ministerie van justitie, naar aanleiding van het rapport van de commissie-Mevis. Daarin staat het volgende: ‘Door digitale opslag worden steeds meer gegevens door allerlei partijen over personen en hun handelingen bewaard. Digitale zoektechnieken zorgen er vervolgens voor dat deze gegevens steeds beter toegankelijk zijn. Bovendien worden gegevens gemakkelijker bewerkt en geanalyseerd.’ Het ministerie verwacht, evenals Mevis, veel van datamining: het zoeken naar, en analyseren van ‘verdachte communicatiepatronen’. Daarom zijn die zogeheten ‘andere gegevens’ zo belangrijk – ze leveren veel informatie op over onze dagelijkse handelingen.
Maar deze grove check van ‘communicatiepatronen’ is eigenlijk een uitzonderlijke toestand; er zou toch een dwingende reden moeten zijn om de normale rechtsorde, waarin mensen moeten worden beschermd tegen onverlaten én staatsmacht, in te ruilen voor een orde waarin álle burgers kunnen worden gescreend. Is er zo’n uitzonderlijke toestand? En zo ja, hoe lang duurt die? En wie controleert dat? Politiek filosoof Herman van Gunsteren schrijft in het dit jaar verschenen boekje Gevaarlijk veilig hoe het stelselmatig niet beantwoorden van deze vragen tekenen zijn van tirannie. Tirannie fundeert haar macht altijd op het uitroepen van een noodtoestand – die vervolgens hardnekkig permanent blijkt te zijn. We mogen deze nieuwe wet dan ook niet los zien van een steeple chase van voorstellen, wetswijzigingen en proefballonnetjes. In deze wedren zonder einde zijn onder andere al het paspoort met biometrische gegevens, de bewaarplicht, de virtuele slotgracht rond steden, en het preventief fouilleren gepasseerd.
‘Er is een noodtoestand’, zouden Justitie en de minister antwoorden: het terrorisme. Maar is terrorisme de oorzaak, of een versneller? De commissie-Mevis startte haar onderzoek al in 2000 – dus vóór de aanslagen van ‘9-11’. De Nijmeegse rechtsdeskundige Ybo Buruma denkt er – in NRC Handelsblad– het volgende over: ‘De politie wilde deze wet graag omdat het handig is voor de opsporing. Het argument dat de wet noodzakelijk is voor de opsporing en bestrijding van terrorisme, wordt nu lekker meegenomen.’
Maar laten we ophouden met deze verwijzingen naar staatstirannie en big brother. Niet alleen zijn ze wat afgezaagd, bovendien is het verweer eenvoudig. We leven toch niet in een politiestaat? We mogen toch nog steeds alles? We kunnen toch alle boeken en dvd’s kopen die we willen? Deze wet verbiedt u niets! We leven nog steeds in het domein van de vrijheid!
Daarom dat er nóg een gevaar is dat niet onbesproken mag blijven. Dit is niet alleen maar een discussie over hoever de schaduw van de staatsmacht zich over ons intieme leven kan uitstrekken. Het moet ook gaan over de vraag waarom verweer zo eenvoudig teniet wordt gedaan door argumenten als: ‘Dit is nog steeds het domein van de vrijheid’, of: ‘Deze wet verbiedt u niets’.
‘Als een hond’
‘Iemand moet Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd’. Aldus de eerste zin uit Het Proces van Franz Kafka. In een brief van 20 september 1934 aan de filosoof Walter Benjamin geeft diens vriend, de joodse theoloog Gershom Scholem, een interessante duiding van het boek. Kafka beschrijft een wet die zichzelf weliswaar bevestigt en geldt, maar geen betekenis heeft: Geltung ohne Bedeutung. K. probeert zijn onschuld te bewijzen, maar eenmaal verdwaald in de absurde juridische bureaucratie zal hij nimmer de juiste weg kiezen. Uiteindelijk wordt hij afgemaakt ‘als een hond’. Woonde K. vóór zijn arrestatie in een politiestaat? Dat hoeft niet zo te zijn, het zou een samenleving kunnen zijn zoals de onze. Hij heeft misschien dezelfde vrijheid van handelen gehad als wij. Maar ergens is er iets mis gegaan. En vervolgens komt hij er niet meer uit.
In dit verhaal is nergens een big brother te bekennen. Hij zit niet verstopt achter het rode gordijn van een theater. Er is ook geen loket waar je ‘moet zijn’, noch een man die je ‘moet spreken’ om je te zuiveren van alle laster. Er zijn slechts betekenisloze processen, die in gang kunnen worden gezet. Vóór die in gang zijn gezet, was er niets aan de hand. Wat of wie zet de processen in gang? We weten het niet, de wet geldt – maar heeft geen betekenis meer.
Dit klinkt absurdistisch en niet van deze tijd. Maar rechtstheoretici zeggen dat de kans onaanvaardbaar groot is dat met de nieuwe wetgeving onverdachte personen worden opgepakt. Buruma: ‘De politie maakt onstellend weinig werk van het bijhouden van gegevens. Daar hebben ze geen zin in. Maar gegevens verouderen. Iemand hoeft maar een keer te verhuizen en het arrestatieteam valt bij de verkeerde binnen. Er worden virtuele personen opgeslagen. Echte personen evolueren, maar dat wordt niet verwerkt in de databanken. En dat is wel zorgelijk. Eerlijk gezegd weet ik niet hoe we deze tovenaarsleerling in bedwang kunnen houden.’ Alleen een machtige senator – zoals Edward Kennedy die om onbekende redenen geen toegang had tot Amerikaanse vliegvelden omdat zijn naam voorkwam in een door de Patriot Act mogelijk gemaakte ‘zwarte lijst’ – kan dan nog ontsnappen.
Informatie-wizard
Specialisten op het gebied van recht en informatietechnologie, zoals de Amsterdamse promovendus Anton Ekker in het Advocatenblad, waarschuwen dat wetgeving als deze in de praktijk bijna niet uitvoerbaar is. De wonderen die politici verwachten van IT komen niet uit. En er worden veel fouten gemaakt. Dat is een wezenlijke zorg, gezien de nieuwe wetgeving waar Donner in voorbereiding van Europese regelgeving aan werkt. Namelijk de bewaarplicht: het tot vier jaar opslaan van alle telecommunicatiegegevens van 450 miljoen Europese burgers. De kans op fouten bij een dergelijke mega-operatie is niet gering. En zelfs als het technisch mogelijk is: hebben we de informatie-wizard – à la Tom Cruise in Minority Report – die de juiste ‘communicatiepatronen’ eruit weet te vissen? Of dreigt de situatie dat mensen worden beschuldigd op basis van een toevallige samenloop van omstandigheden?
Dit gevaar is niet zozeer die van big brother, maar die van de onbegrijpelijke beschuldiging, gebaseerd op een virtuele wereld van databestanden die niets meer van doen kan hebben met de werkelijke. En tegelijk ook weer wel, want de fantasie van de technologische controle is juist dat de werkelijke wereld, en het leven dat we daarin leiden, in zijn totaliteit kan worden geregistreerd. En dat dit dermate succesvol kan, dat de ultieme droom nabij lijkt: handhaving van de wet, zonder dat we er iets van merken.
Zijn we vrij in een dergelijke wereld? Inderdaad: de wet verbiedt ons niets. We hebben alle keuze. Sterker nog: máák keuzes, léén boeken, gá op vakantie. Deze wetgeving heeft immers het leven nodig om te kunnen bestaan. Want leven is handelen, en handelen is geregistreerd worden, en dat levert weer data op die kan worden bewaard en geïnterpreteerd – de core business van informatiewetgeving. Juist doordat ze ons niets verbiedt, dringt ze steeds dieper door in ons leven. En dat kan ze, doordat er een beeld van ons leven wordt opgebouwd dat bestaat uit databestanden en communicatiepatronen. Een onbetrouwbaar beeld weliswaar – maar in feite doet dat er niet toe. Want beeld en werkelijkheid, leugen en waarheid zijn niet meer te scheiden.
Dit is het favoriete thema van Kafka: de wet op zich is niets. De wet bestaat slechts omdat wij, door onze handelingen, onszelf steeds dieper in haar ingraven. Meer communicatiepatronen, meer data, meer bestanden die kunnen worden gekoppeld of gescreend. Klopt dat virtuele beeld nog met wie we zijn? Of worden steeds nieuwe tovenaarsleerlingen geboren? Het doet er niet toe. Wet en leven zijn eender. Het bestaan van Josef K. valt uiteindelijk samen met het proces. Zijn bestaan is het proces.
Poort
Aan het einde van Het Proces staat een raadselachtige parabel, een terzijde bijna, die door vele filosofen, theologen en rechtsdeskundigen is aangehaald en becommentarieerd. Een man staat voor de poort van de wet die – in tegenstelling tot wat je zou denken na het verschrikkelijke verhaal te hebben doorgeworsteld – wagenwijd open staat. Naast die poort staat weliswaar een bewaker, maar die bewaakt – in de woorden van Jacques Derrida – ‘niets’. Het grote gevaar van de wet is volgens Kafka niet per se als ons van alles wordt verboden of opgelegd. K. had vrijheid van handelen. Hij leefde niet in een distopie á la 1984. Het gevaar is als we juist alle vrijheid hebben om te handelen, maar het volstrekt onduidelijk is wat er gebeurt met de ‘data’ die we al doende genereren. Noch voor ons, noch voor de wetgever zelf. Een anonieme procesmatige verwerking van de informatie, waarvan de uitkomst onverbiddelijk geldt, hoewel niemand de betekenis nog snapt. Juist dan is er de dreiging van het onvoorzienbare: gearresteerd worden zonder iets kwaads te hebben gedaan, en zonder de mogelijkheid je naam te zuiveren.