Jan Bransen, sinds kort hoogleraar filosofie van de opvoeding in Nijmegen, houdt zich bezig met die ‘grote vragen’- en verbindt ze met de alledaagse problematiek van het opvoeden. ‘Kun je kinderen moreel aansprakelijk houden voor wat ze doen?’, ‘Wat zijn opvoedingdoelen?’, ‘Hoe breng ik waarden en normen bij in een multiculturele samenleving?’
Of algemener: ‘Wat ís eigenlijk opvoeden, en wanneer ben je ermee klaar?’
Om met die laatste vraag te beginnen: klaar ben je nooit, aldus Bransen. ‘Opvoedbaarheid’ is volgens hem een wezenlijk kenmerk van de mens – kind of volwassene. Dat klinkt nog wat triviaal, maar dat is het zeker niet. Want wie de mens typeert als ‘opvoedbaar’, zal ook beseffen dat de mens voortdurend verandert. ‘En dat geldt zeker voor kinderen, die zo veel leren. En hoewel je als opvoedingsfilosoof probeert verschillende kindbeelden naast elkaar te zetten, in de poging een glimp te krijgen van het ‘echte’ kind, is het onzinnig om over hét kind te spreken. Kinderen zijn als het ware niet wat ze zijn; ze zijn permanent aan het veranderen. Dat is hét kenmerk van kinderen.’
Voor Bransen is opvoeden dan ook vooral ruimte geven aan die verandering. En scholen moeten zijn woorden ter harte nemen. Leraren zouden bijvoorbeeld niet als doel moeten hebben: ‘Ik ga dat kind veranderen’. ‘Kinderen veranderen zichzelf’, aldus Bransen. Er zijn natuurlijk belangrijke doelen: er zijn eindtermen die gehaald moeten worden, en leerstof moet worden onderwezen. ‘Maar de docent moet niet als doel hebben kinderen tot betere wezens te maken dan ze al zijn.’
Onderwijsminister Maria van der Hoeven ruimt in haar recente Voorstellen voor een bijgestelde invulling van de profielen in havo en vwo veel plaats in voor ‘reflectie op waarden en normen’ en ‘burgerschapsvorming.’ Ook opperde ze onlangs het idee om scholen contracten te laten afsluiten met ouders over het gedrag van leerlingen, met daarin regels over bijvoorbeeld spijbelen en wapenbezit.
Voor Bransen is deze ‘zero tolerance’ een stap terug. Terug naar het oude idee van gehoorzaamheid. ‘Het is dezelfde gedachte dat kinderen “ten goede moeten worden gekeerd”, dat ze op het rechte pad moeten worden gehouden. Het stamt af van het vreemde, christelijke idee dat de mens van nature slecht zou zijn. Van dat idee moeten we juist af.’
Tendentieus
Want – en dat is de clou van Bransens betoog – het probleem van deze tijd is niet zo zeer een gebrek aan morele autoriteit, waardoor een repressief beleid, of vakken als ‘burgerschapsvorming’ noodzakelijk zouden zijn. Neen, er is juist een teveel aan morele autoriteit. ‘We zijn allemaal morele autoriteiten, kinderen ook. Wij volwassenen zijn opgegroeid in een tijd waarin de ouderen alle autoriteit hadden. Maar sindsdien is onze samenleving ten zeerste gedemocratiseerd. Het gevolg daarvan is dat we nu denken – en dit is in ieder geval mijn opvatting – dat ook kinderen morele autoriteiten zijn. We weten nu dat kinderen, hoe jong ook, al een gevoel voor morele kwesties hebben. Kinderen weten bijvoorbeeld heel goed wat eerlijkheid is en wat niet. Het probleem is nu hoe je daarmee omgaat. Een repressief beleid ontneemt het kind zijn morele autoriteit, evenals een vak ‘waarden en normen’ waarbij het kind concreet morele regels wordt geleerd. Het bijbrengen van waarden en normen doet iedereen, en constant. Waarden en normen bijbrengen is niet hetzelfde als iemand Engels leren. Het is niet iets dat alleen in de zogenaamde levensbeschouwelijke lessen gebeurt, maar overal. En dat proces is allang begonnen als kinderen op school komen.’
Maar wat moet een leraar met Bransens woorden, als hij keer op keer te maken heeft met – inderdaad heel tendentieus – Marokkaanse ettertjes die de les verstieren? Bransen: ‘Deze vraag is in ieder geval een bewijs dat we heel erg slecht en onvolwassen hebben nagedacht over wat tolerantie betekent. Tolerantie in Nederland is in werkelijkheid onverschilligheid geweest. Nederlanders wilden weliswaar doen alsof ze tolerant zijn, maar in feite zijn ze vooral onverschillig. En nu we merken dat dat niet meer werkt, gaan we op onze strepen staan. Maar ondertussen zijn we vergeten wat die strepen zijn. Dus gaan mensen roepen: “We moeten terug naar onze normen en waarden”, terwijl de manier waarop we over morele kwesties nadenken nu eenmaal is veranderd.’
En die leraren met een klas vol ettertjes? Bransen: ‘Een leraar geeft les door zichzelf te blijven. Als hij wordt uitgedaagd moet hij reageren op een manier die bij hem past. Sommigen zijn streng, anderen gaan de discussie aan. En weer anderen ontkennen het probleem. In principe maakt dat niet zo veel uit – als je maar jezelf blijft. Als je je daarentegen anders gedraagt, bijvoorbeeld het probleem ontkent terwijl je je van binnen opvreet, dan maak je jezelf kapot. Nogmaals: een leraar moet zichzelf ook niet de druk opleggen om kinderen te veranderen. Een leerling verandert zichzelf wel. Ook als leerlingen onderling conflicten hebben, is het een illusie dat je kinderen iets kunt bijbrengen door pressie uit te oefenen. Je kunt ze wel vragen stellen als ‘waarom steun jij de aanslagen van 11 september? , maar je kan de antwoorden niet sturen. Je kan de antwoorden overigens wel resoluut afwijzen, want ook hier geldt: blijf jezelf. In opvoeding ben je in wezen meer met je zelf bezig dan met de ander. Je wordt boos op kinderen omdat jou iets irriteert. Als je kinderen die vechten uit elkaar haalt, dan zegt dat iets over hoe jij wilt zijn.’
Egocentrisch
Is dit een egocentrische kijk op opvoeding? ‘Daar lijkt het misschien op, maar het is eerder een vorm van bescheidenheid. Als je namelijk denkt dat je heel veel invloed kunt hebben op anderen, dan ontken je ook dat die ander iets van zichzelf kan maken. Je overschat je eigen vermogens gigantisch. Je hebt geen bouwpakket voor een lego-auto voor je, je hebt een kínd voor je. Iemand die iets met zichzelf moet, en dat het beste kan door aan te botsen tegen hoe jij met hem of haar omgaat, maar vooral door te zien hoe jij met jezelf omgaat.’