Home Existentialisme Ik werk, dus ik ben?
Existentialisme Werk

Ik werk, dus ik ben?

Door Stine Jensen op 21 september 2010

Ik werk, dus ik ben?
08-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Stine Jensen schrijft dit essay over werk in haar woonkamer, op een zondagavond. Zomergasten staat aan. Is ze aan het werk? Is ze vrij? Duidelijk is in ieder geval dat werk nog nooit zo belangrijk is geweest voor wie wij zijn.

Deze zomer ging ik een week met vakantie naar Spanje. In mijn handtas zat maar één boek: Mildred Pierce (1941) van de Amerikaanse schrijver James McCain. Ik voelde me prettig licht bepakt. Met zo weinig boeken móést ik me wel gaan ontspannen.

Werk en vrije tijd: het is soms een klus om ze van elkaar te scheiden. Bij elke vakantie twijfel ik bijvoorbeeld aan het aantal boeken dat ik mee zal nemen, en vooral over het soort boek: werkgerelateerd of niet? En neem dit artikel. Ik schrijf het op een zondagavond, in de woonkamer, terwijl ik met een half oog naar Zomergasten kijk. Sinds ik een kind heb is de woonkamer mijn werkplek en is de avond de prettigste werktijd. Facebook staat intussen open. Is dat ‘vrije tijd’? Sociale media schijnen de werkconcentratie te verminderen, maar ze zijn ook een verlengstuk van werken. Bevriende uitgevers en schrijvers zie ik veel reclame voor eigen werk maken, lezingen aankondigen en artikelen posten die ze interessant vinden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Mijn verwarring zegt iets over zowel de diffuse als prominente plek die werken inneemt. Diffuus, omdat werken snel overgaat in consumeren, ontspannen, vrije tijd; je doet het dag én nacht. Diffuus ook, omdat de woonkamer, de bank, de trein, en de Espressofabriek plekken zijn waar ik werk. Sommige koffiezaken voeren overigens bewust het beleid dat de mensen er de hele dag mogen zitten, online met hun laptop, op één café latte. Starbucks is inmiddels het grootste kantoor in Amerika. Prominent, want werken is belangrijk voor wie je bent en hoe je je tijd vult. Zet een willekeurige groep vreemden bij elkaar en laat ze zich aan elkaar voorstellen: de kans is groot dat iedereen na het noemen van zijn naam onmiddellijk begint over zijn beroep. Voor velen geldt: wat ik doe, is wie ik ben. Op alle formulieren die we over onszelf invullen, ook de sociale- mediaprofielen die we van onszelf maken, is ruimte om een beroep of functie te vermelden. Zelfs in contactadvertenties vertellen mensen meestal eerst over hun baan en pas daarna over hun hobby’s of andere interesses. En wie een partner zoekt, zal ook geneigd zijn om meteen te kijken naar het werk. We menen daar een identiteit uit te kunnen afleiden, door het opleidingsniveau in te schatten, het inkomen dat erbij hoort, en het type wat we ons voorstellen bij dat beroep. Kijk een serie op tv, en die speelt zich af op een werkvloer: Mad Men, The Office, Six Feet Under, Onderweg naar Morgen.

Nietzsche

Dat werken zo centraal is komen te staan in onze zelfdefinitie als mens, danken we aan de existentialistische filosofie. Deze filosofische stroming stelde, in navolging van hun inspirators Søren Kierkegaard en Friedrich Nietzsche, dat het bestaan geen ‘hoger doel’ had dat de mens zou moeten ‘ontdekken’. Dit zou het bestaan zinloos hebben gemaakt, ware het niet dat volgens de existentialisten juist in het ontbreken van dat hogere doel de menselijke vrijheid schuilt: de mens kan zijn eigen waarheden en levensinvulling bepalen. Hij heeft geen ‘essentie’ waaraan hij moet voldoen, slechts een ‘existentie’ die hij moet vervullen.
Dit betekende een grote verandering in de betekenis van identiteit. De mens werd namelijk niet langer begrepen in termen van tijdloze eigenschappen (wat hij is), maar in termen van tijd- en plaatsgebonden praxis (wat hij doet). De existentialist Jean-Paul Sartre vatte dit idee het meest treffend samen toen hij zei: ‘Zijn is doen’ – een gedachte die grote gelijkenis vertoont met Heideggers stelling ‘De mens is zijn projecten’. Je zou zelfs kunnen stellen dat het aan deze existentialistische wending in de filosofie te danken is dat veel mensen tegenwoordig zo’n groot belang hechten aan ‘zelfontplooiing’ en ‘groeimogelijkheden’ binnen het werk, en er tevens zoveel erkenning aan ontlenen. Wie ís wat hij doet, beschouwt stilstand in zijn carrière immers automatisch als stilstand in zijn persoonlijke ontwikkeling – een gedachte die vóór de twintigste eeuw nagenoeg onbestaand was.

Levensfasen

Werken is zo belangrijk dat we tegenwoordig het leven zelfs opdelen in drie levensfasen die aan arbeid zijn gerelateerd. De jeugd werkt via school en opleiding toe naar een baan, het werkende leven tijdens je volwassenheid, en de ouderdom die prompt zijn intrede doet als je ophoudt met werken. Nu is deze fasering van het leven al eeuwenoud: Aristoteles deelde het leven al op in drieën, en hij relateerde dat aan de biologie: geboorte, bloei en verval. Wij koppelen de biologie aan het vermogen tot werken. In de discussie over de AOW-grens bleek hoe hardnekkig deze driedeling in politieke-beleidsvorming doorwerkt toen Agnes Kant sprak over ‘ouderen die aan hun welverdiende rust toe waren’. D66-leider Alexander Pechtold verweet Agnes Kant terecht een ‘achterhaalde’ kijk op werk, alsof iedereen nog achter de lopende band staat. Alsof iedereen oud is na zijn zestigste.

We zijn steeds meer jobhoppers, freelancer, zzp’ers en deeltijdwerkers geworden, en combineren verschillende dingen tegelijkertijd. De klassieke opvatting van het leven in drie fasen duwt je echter in een mal waarin je tussen je dertigste en je veertigste – laten we zeggen op je vijfendertigste, ook op je hoogtepunt moet zijn van je werkende en je emotionele leven: hét recept voor een burn-out, omdat ineens van alles tegelijkertijd moet. Kijk naar de nieuwe generatie politici. Jonge veertigers zijn het, en alles moeten ze: gezin, carrière, plezier maken. Wouter Bos en Camiel Eurlings gooiden de handdoek in de ring – het werd ze te veel. Waarom niet een flexibeler systeem dat meer is toegesneden op de diffusere manier waarop we leven en werken?

Achter de uitspraak van Agnes Kant schuilt een achterhaalde visie op het leven: werken is iets vervelends dat moet om je kostje te verdienen. Ook die visie is achterhaald. We werken immers allang niet meer alleen om de kost te verdienen, maar ook om ons goed te voelen. Hoezeer werken gerelateerd is aan totale zelfontplooiing van top tot teen, van hoofd tot hart, blijkt ook uit een stapeltje recente boeken die gaan over werken, waarin werken direct aan een andere identiteitsdefinitie wordt gekoppeld, aan ‘ik voel dus ik ben’, aan emotie: werken gaat over ‘je goed voelen’. Zie bijvoorbeeld Troost voor werkende mensen van Jeroen Busscher of Ode aan de arbeid van Alain de Botton.

Het boek van Alain de Botton is een echte aanrader als het over het nieuwe totaalwerken gaat. Hij onderzoekt hierin verschillende werkplekken en nieuwe banen waarin het erom draait mensen aan de baan te helpen die bij ze past: loopbaanbegeleiding, de werkcoach.

Norsige vriend

Met De Bottons boek in handen kun je een avond conversatie voeren aan tafel over de (emotionele) betekenis van werk in het leven van mensen. Ik nam zelf de proef op de som en vroeg aan een aantal van mijn vrienden wat ze plezierig vonden aan werken. De intellectuele vriend zei: ‘Het plezierige aan werken is zelfontplooiing.’ De norsige vriend, die op Maarten van Rossem lijkt, zei: ‘Welke romanticus schrijft nu weer dat werken “plezierig” moet zijn?’ De materialist zei: ‘Het plezierige aan werken is dat ik er geld mee verdien.’ ‘Het plezierige van werken is dat je weekend hebt.’ Dat was de grappige vriend. Door zo met mijn vrienden te praten, leer ik ze beter kennen. Zo’n gesprek vertelt mij iets over wie ze zijn.

Een mooi antwoord op de vraag waarom wij werken komt van Alain de Botton: ‘Ons werk zal in elk geval een afleiding zijn geweest, het zal een perfecte zeepbel hebben gevormd om onze drang naar perfectie op te projecteren, het zal onze onmetelijke zorgen tot een paar relatief kleine en haalbare doelen hebben beperkt, het zal ons een gevoel van bekwaamheid hebben verleend, het zal ons op deugdzame wijze hebben vermoeid, het zal voor brood op de plank hebben gezorgd. Het zal ons voor grotere ellende hebben behoed.’
Ik werk, dus ik ben? Nee, ik ben, dus ik werk. Omdat ik anders niet kan eten en slapen, en moe kan worden, maar vooral omdat ik anders geen zin kan geven aan mijn leven, noch mezelf kan ontplooien, noch kan voelen.

Terug naar mijn vakantie. Mildred Pierce (1941) bleek een perfecte keuze. Het is een geweldig boek! Geschreven in de beginjaren van het existentialisme van Sartre, maken we kennis met een huisvrouw die haar lot in eigen handen neemt en niet meer alleen wil ‘zijn’ en ‘ondergaan’, maar ook wil ‘doen’. Ze gaat aan zelfontplooiing doen door een taartenwinkel op te zetten en wordt een succesvolle (lees: gelukkige) zakenvrouw. Dan komt de crisis, omdat ze niet meer weet wat werken is en wat niet en wanneer het genoeg is met de zelfontplooiing. Geestig, formidabel geschreven en lichtvoetig, en haar existentialistische worsteling is nog altijd herkenbaar en actueel. Halverwege dacht ik: jezus, dit boek zou iedereen moeten lezen, James McCain moet herontdekt! Hier zou ik beslist een stuk over moeten schrijven.

Dit essay is opgenomen in onze special, de existentialisten.