Op een ochtend in november 1327 komt monnik-detective William van Baskerville aan bij de abdij waar zich de rest van Umberto Eco’s De naam van de roos (1980) zal afspelen. Onmiddellijk vestigt William zijn naam als interpretator van sporen, door het uiterlijk en de vindplaats te beschrijven van een weggelopen paard dat hij nog nooit heeft gezien. Het universum, zo legt hij zijn verbijsterde metgezel uit, ‘spreekt niet alleen van de laatste dingen, maar ook van de nabije dingen, en daarin is het helder als glas’.
Wie goed oplet, kan van alles te weten komen. Maar hoe weten we of we iets weten? Plato (ca. 427-347 v.Chr.) suggereert in Theaetetus dat je daarvoor een overtuiging nodig hebt die niet alleen waar is maar ook gerechtvaardigd. William weet waar het weggelopen paard is doordat hij hoefsporen heeft gezien en paardenharen in de struiken. Je moet een goede reden hebben om iets te weten, gelukkige gissingen zijn geen kennis.
Stel dat je om half twee op de klok kijkt en afleest dat het half twee is. Op de klok kijken is een goede methode om achter het tijdstip te komen, dus je kunt wel stellen dat je weet hoe laat het is. Maar neem nu aan dat je naar een klok hebt gekeken die stilstaat op half twee. Je overtuiging is waar (het is half twee) en gerechtvaardigd (de klok wijst half twee aan), en toch ontbreekt er iets. Van iemand die op een stilstaande klok kijkt kun je niet zeggen dat hij de tijd weet.
Even tussendoor… Meer shortreads lezen? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Wie eenmaal in de fuik is gezwommen van dit soort Gettiergevallen – vernoemd naar de Amerikaanse filosoof Edmund Gettier (1927-2021) – komt er niet zomaar meer uit. Stel je voor, zo gaat een gedachte-experiment van filosoof Roderick Chisholm (1916-1999), dat je een schaap in een veld ziet. In werkelijkheid is het een als schaap vermomde hond, maar verderop in het veld verborgen achter een heuveltje staat ook een echt schaap. Weet je dan dat er een schaap in het veld staat? Het lijkt eerder een toevalstreffer. Maar als hier al geen sprake is van kennis, wanneer weten we dan ooit zeker dat we iets weten?
Het universum is, anders dan William verkondigt, allesbehalve helder als glas. Daar komt hij zelf ook achter, als zijn reconstructie van de moord op zeven monniken op drijfzand blijkt te berusten. Het zijn slechts gelukkige vergissingen die hem bij de waarheid hebben gebracht. Maar misschien moeten we niet meer van weten verwachten. ‘De orde die onze geest bedenkt, is als een net, of een ladder, die men construeert om ergens te komen,’ zegt William in een anachronistische verwijzing naar Ludwig Wittgenstein (1889-1951). ‘Maar daarna moet men de ladder wegwerpen, omdat men ontdekt dat ze, hoewel ze goede diensten had bewezen, van zin verstoken was.’
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.