De vader van Pierre-Joseph Proudhon was bierbrouwer. Het bier smaakte de inwoners van het dorp Besançon goed, maar toch leefde het gezin in bittere armoede. De reden? Vader Proudhon vroeg nauwelijks meer voor het bier dan de kostprijs. Hij vond het niet rechtvaardig om meer dan het strikt noodzakelijke van zijn mededorpelingen te vragen. Het zou de jonge Proudhon (1809–1865) geïnspireerd hebben tot zijn beroemde uitspraak: ‘Eigendom, dat is diefstal.’
Armoede zou een grote rol spelen in het leven van Pierre-Joseph Proudhon. Het collegegeld van 120 franc per jaar voor de lokale school werd zijn ouders kwijtgescholden, maar ze hadden ook niet genoeg geld voor lesboeken. Latijn leerde de scholier door woordjes over te schrijven van zijn klasgenoten. En alsof dat nog niet erg genoeg was, moest hij zijn opleiding voortijdig staken, omdat zijn vader een bijdrage wilde in de kostwinning. De jonge Proudhon werkte onder meer in een drukkerij en studeerde aan de hand van drukproeven die hij ’s avonds mee naar huis nam.
Proudhon neemt afstand van de verlichtingsgedachte dat eigendom een onvervreemdbaar natuurrecht is
Dankzij een studiebeurs kon hij zich vestigen in Parijs, waar hij op zijn dertigste zijn eerste politieke werk schreef, een verdediging van de zondagsrust voor arbeiders. Niet veel later, in 1840, publiceerde hij zijn beroemde boek Qu’est-ce que la propriété? (Wat is eigendom?), dat begin 2015 voor het eerst verscheen in een Nederlandse vertaling.
Arme naaistertjes
In het boek neemt Proudhon afstand van de verlichtingsgedachte dat eigendom een onvervreemdbaar natuurrecht is. De revolutionairen van de Franse Revolutie hadden het eigendomsrecht omarmd, en zo was het terechtgekomen in de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, opgesteld in augustus 1789: ‘Aangezien het eigendom een heilig en onschendbaar recht is, kan niemand ervan beroofd worden, tenzij de openbare noodzakelijkheid, wettelijk vastgesteld, dit vereist en onder voorwaarde van een rechtvaardige en van tevoren vast te stellen schadeloosstelling.’
Als eigendom een natuurlijk recht is, waarom zouden rijken dan meer belastingen moeten betalen dan arme naaistertjes?
Maar Proudhon had weinig op met deze verklaring. Het stuk was ‘snel en op goed geluk’ opgesteld, vooral op basis van de eigen meningen van de auteurs. Een solide methode lag er niet aan ten grondslag, vond Proudhon. Want als eigendom een natuurlijk recht is, waarom zouden rijken dan meer belasting moeten betalen dan arme naaistertjes? Als er zoiets bestaat als een onaantastbaar eigendomsrecht, waarom zou een vermogend man dan een armenheffing moeten betalen? Een inkomen van 100.000 franc is toch net zo onschendbaar als een dagloon van 75 centimes, vraagt Proudhon retorisch. Eigendom hoort daarom niet thuis in het rijtje grondrechten als vrijheid, gelijkheid of veiligheid.
Goederen zijn namelijk pas eigendom als ze het product zijn van iemands arbeid. En wie verdient aan de verhuur of pacht van onroerend goed, neemt meer dan waar hij recht op heeft. Alles van waarde is een gift uit een vroegere samenleving. Kennis, wegen, grondstoffen, gebouwen: alles is doorgegeven door eerdere generaties. Kapitalisten die meer dan noodzakelijk uit deze samenleving winnen, doen dit ten koste van de gemeenschap. Zij ‘stelen’ de erfenis. Eigendom, kortom, is diefstal!
Uitgeknepen
In Wat is eigendom? noemde Proudhon zich voor het eerst anarchist: ‘Hoewel ik een groot voorstander van orde ben, ben ik anarchist, in de volle betekenis van het woord.’ Anarchie definieert hij als de afwezigheid van een heerser of soeverein. Het illustreert waar Proudhon voor stond: een vrije samenleving, zonder staat, zonder overheersing en zonder uitbuiting: ‘Noch de erfelijkheid, noch de verkiezing, noch het algemeen kiesrecht, noch de voortreffelijkheid van de heerser, noch de bekrachtiging door de godsdienst of de tijd maakt het koningschap legitiem. Welke vorm het ook aanneemt – monarchie, oligarchie, democratie –, het koningschap of het regeren over mensen door mensen is altijd onwettelijk en absurd.’
Proudhon vond vrij zelfvoldaan dat nooit in de geschiedenis van de filosofie een vergelijkbaar werk was geschreven, al vreesde hij dat het controversiële boek hem zijn toelage zou kosten. In elk geval sloeg Wat is eigendom? aan in de literaire salons van Parijs. De Duitse grondlegger van het communisme, Karl Marx, zag een potentiële partner in hem en was onder de indruk van Proudhons theorie over eigendom. Toch liet Proudhon per brief weten weinig te zien in Marx’ plannen voor een internationale socialistische beweging en revolutionaire acties. Marx beëindigde de communicatie en zon op wraak.
Goederen zijn pas eigendom als ze het product zijn van iemands arbeid
Het moment daarvoor kwam toen Proudhon in 1847 een nieuw boek publiceerde, Philosophie de la misère (Filosofie van de armoede). In dit werk analyseerde hij, geïnspireerd door de stedelijke armoede van Parijs, de oorzaken van de armoede. En Proudhon bood een alternatief: een samenleving gebaseerd op gelijkheid, rechtvaardigheid, onafhankelijkheid en proportionaliteit. Deze samenlevingsvorm noemt hij het ‘mutualisme’: een kleinschalig systeem waarin mensen op vrijwillige basis contracten met elkaar sluiten. Elke uitwisseling van producten zou zo vrijwillig tot stand komen, zonder winstoogmerk. Later in zijn leven bepleitte Proudhon een vorm van federalisme, van samenwerking tussen lokale gemeenschappen zonder dat ze macht over elkaar uitoefenen. Het individu weet zo zeker dat het niet uitgeknepen wordt. Niet door de staat, niet door het grootkapitaal en niet door de onderdrukkende macht van de democratische meerderheid.
Ook nu maakte Proudhon zich zorgen over de controverse die het boek opriep. ‘Ik heb de weerzin van iedereen tegen me opgewekt’, schreef Proudhon aan een vriend, ‘van communisten, republikeinen en radicalen tot en met de conservatieven en jezuïeten.’
Muggenzifterij
Of dit waar is, is moeilijk te achterhalen. Maar wie in elk geval klaar was met de Franse anarchist, was Marx. In 1847 schreef hij een polemische reactie, vilein getiteld De armoede van de filosofie. Inhoudelijk was het een heleboel muggenzifterij. Aan het conflict tussen beide heren lag de richtingenstrijd binnen het vroege socialisme ten grondslag. Het individualistisch socialisme van Proudhon stond tegenover het collectieve socialisme van Marx, dat draait om de klassenstrijd. Proudhon hoopte zijn doelen te bereiken via economische verandering (een kredietbank voor armen, bonden voor arbeiders), Marx via een socialistische revolutie.
Niet zo gek dus dat Proudhon aarzelde in het revolutiejaar 1848. Sinds 1830 had koning Lodewijk Filips I over Frankrijk geheerst. Hij was aan de macht gebracht door een coalitie van revolutionairen en liberale welgestelden, en ging door het leven als le Roi Citoyen, de burgerkoning. Toch zou ook hij in 1848 ten val worden gebracht door ontevreden burgers, vanwege zijn steeds conservatievere koers. Net als de revolutionairen die meer democratie wilden, zag ook Proudhon deze Monarchie de Juillet het liefst vallen. Maar eigenlijk was hij wars van opstanden en geweld: ‘In het conflict is geen plaats voor de rede, en ik raak er meer en meer van overtuigd dat er voor mij geen plaats is in deze situatie.’ Wel liet Proudhon zich door revolutionaire makkers overhalen om antiroyalistische pamfletten te drukken, die verspreid werden onder het volk. Proudhon zou blijven drukken. Hij richtte verschillende kranten op en zijn faam als journalist nam toe. Heel kort, in 1848, nam hij zitting in de Assemblée nationale, het Franse Lagerhuis, maar een bestaan als politicus was niet voor hem weggelegd. Proudhon hield het bij schrijven.
Alles van waarde is een gift uit een vroegere samenleving
Proudhons levenslange aarzeling om zich aan te sluiten bij revoluties kwam voort uit zijn anarchistische inborst. Het universeel kiesrecht vond hij niets anders dan het in slaap sussen van het onderdrukte volk, zo redeneerde hij in Filosofie van de armoede: ‘Als de zelfbenoemde theoretici van de volkssoevereiniteit doen alsof de tirannie van de macht bestreden kan worden door deze macht te legitimeren vanuit het universeel kiesrecht, dan zijn zij als een eekhoorn die terugkeert naar zijn eigen kooi. Want vanaf het moment dat de essentiële voorwaarden van de macht – autoriteit, bezit, hiërarchie – behouden blijven is het universeel kiesrecht niets anders dan de instemming van het volk met zijn onderdrukking.’ Bij de verkiezingen in mei 1863 voerde Proudhon campagne om mensen zich te laten onthouden van stemmen. Een anarchistische regeringsvorm kwam met de dag dichterbij, dacht hij. Met scherpe pamfletten hoopte hij het proces te versnellen.
Dat Proudhons pen scherp kon zijn, blijkt wel uit het feit dat hij gedurende zijn leven meer dan eens te maken kreeg met censuur en vervolging. Zo werd hij in 1849 gearresteerd op verdenking van belediging van president Lodewijk Napoleon Bonaparte. Na zijn veroordeling wist hij zijn straf enige tijd te ontlopen door naar België te vluchten, maar toen hij terugkeerde duurde het niet lang of Proudhon – inmiddels wereldberoemd in Parijs – werd verlinkt en opgepakt. Hij zat gevangen tot 1852 en leefde na zijn vrijlating enige tijd in ballingschap in België. Proudhon stierf in 1865, waarna hij werd begraven op de begraafplaats van Montparnasse, Parijs.
De volksbank
Wat heeft de moderne lezer aan Proudhon? Hoewel Marx sinds het uitbreken van de economische en financiële crisis weer door een deel van progressief Nederland in de armen is gesloten, heeft Proudhon geen natuurlijke politiek erfgenamen. Waarschijnlijk is zijn filosofie daarvoor te divers. Liefhebbers noemen zijn werk rijk en gevarieerd; critici noemen het onsamenhangend en incoherent. Het resultaat is dat critici van het kapitalisme terechtkunnen bij Proudhon, maar dat ook liberalen en libertariërs in zijn werk stukjes en beetjes aantreffen die ze goed kunnen gebruiken. Zo kan het gebeuren dat jurist Thom Holterman in zijn inleiding bij de recent verschenen vertaling van Wat is eigendom? schrijft dat de sociale strijd die Proudhon startte ‘nog immer’ voortduurt en dat de ‘dikbuikige, sigaarrokende fabriekseigenaar’ weliswaar gedaanteverwisselingen heeft ondergaan, maar dat de ‘uitbuiting van de arbeiders’ gelijk is gebleven. Terwijl Proudhon-biograaf George Woodcock stelt dat Wat is eigendom? al alle fundamentele elementen bevat die we in latere libertarische en decentralistische politieke theorieën tegenkomen.
Proudhon stond voor een vrije samenleving, zonder staat, zonder overheersing en zonder uitbuiting
In een tijd waarin Thomas Piketty en anderen eigendom en kapitaal weer op de politieke agenda hebben gezet, is een reis door Proudhons gedachtewereld in elk geval een historische verdieping op het actuele debat. Proudhon laat ons kennismaken met de negentiende eeuw als overgangstijd naar onze moderne samenleving. Een tijd waarin thema’s als ongelijkheid, maatschappelijke orde en sociale verhoudingen opnieuw werden bediscussieerd. De vragen die Proudhon in deze debatten opwierp, zijn nog steeds relevant voor een frisse blik op alle vanzelfsprekendheden van de moderne staat. Want waar haalt de staat eigenlijk het recht vandaan macht uit te oefenen? Hoe komt individuele vrijheid het best tot zijn recht? En wat is de relatie tussen eigendom en vrijheid?
Daarnaast is het interessant om te zien dat een sociaal bewogen denker als Proudhon niet primair naar de overheid keek om maatschappelijke misstanden op te lossen. Zo pleitte hij voor volksbanken om armen aan krediet te helpen. En omdat van de overheid geen heil viel te verwachten, richtte hij zelf maar meteen zo’n bank op: de Banque du Peuple. Met weinig succes overigens. Na drie maanden moest de bank alweer haar deuren sluiten, omdat Proudhon vast kwam te zitten. Door deze combinatie van interessante politieke filosofie en ronduit onbevangen plannen is het lezen van ’s werelds eerste anarchist, 150 jaar na zijn overlijden, nog steeds de moeite waard.
Wat is eigendom? Onderzoek naar de beginselen van recht en bestuur
Pierre-Joseph Proudhon
IJzer
270 blz.
€ 24,50