Kwade wil
Daarom is het maatschappelijke effect ervan veel groter dan het op grond van de loutere rampzaligheid van de aanslagen zou zijn. Zoals de Amerikaanse filosoof Richard Rorty onlangs in Die Zeit heeft opgemerkt, brengen natuurrampen een modern bewind niet aan het wankelen. Ze smeden de bevolking eerder aanéén, in een gemeenschappelijke inspanning tot zo efficiënt mogelijke redding en zo doeltreffend mogelijk herstel. Gevaar dreigt er voor een regering dan alleen van de kant van haar eigen incompetentie, en in een dergelijke uitzonderingstoestand is de bevolking bereid veel door de vingers te zien. Alleen voor pre-moderne ideologieën zijn natuurrampen gevaarlijk, precies omdat ze niet als blind noodlot maar als goddelijke vingerwijzingen worden gezien.
Bij een terroristische aanslag is de eerste reactie gelijk aan die bij de natuurramp. Ieder schaart zich aaneen en achter de overheid, om de verwoesting zo snel mogelijk te keren. Indrukwekkend is de altijd weer terugkerende onbaatzuchtigheid die zich rond het onheil ontplooit, en de eensgezindheid waarmee de redding ter hand wordt genomen. Daarna wordt echter alles anders. Terwijl van een regering na een natuurramp wordt verwacht dat ze technische maatregelen treft om deze zo goed mogelijk te voorkomen, staat ze bij een terroristische aanslag voor een politieke opdracht met bijna onoplosbare morele vertakkingen.
Aan de ene kant vertegenwoordigt het terrorisme immers het morele kwaad in zijn zuivere vorm. Aan de andere kant wordt het, achter dat diabolische masker, echter wel degelijk door mensen veroorzaakt. Dat noopt een regering tot een absolute en rigoureuze bestrijding met alle middelen, maar bindt haar tegelijk aan de beperkingen van het mensenrecht. In het terrorisme staat men nu eenmaal niet tegenover de natuur, maar tegenover menselijke individuen.
Dat gaat verder dan de constatering dat ook de daders elementaire rechten bezitten. Het betekent ook dat men, hoe duivels hun daden ook zijn, nog altijd te maken heeft met morele wezens. De wegen waarlangs zij hun moraal trachten te verwezenlijken mogen dan inhumaan zijn, zij blijven niettemin in het bezit van redelijk vermogens: wil, rationaliteit, intentionaliteit, deliberatie. Ze bezitten al datgene wat hen, in een oude betekenis van het woord, ‘moreel’ maakt, niet alleen verwijzend naar de moraal maar ook naar het moreel.
Amnestie
Oorlogskabinet
Er is een tweede reden waarom de politiek zich tegenover het volstrekt a-morele van de terroristische daad tot een zekere ‘immorele’ soepelheid moet dwingen. Wie zich verlaat op een grimmige oorlogsstrategie, zal al snel bezwijken onder de eigen logica daarvan. Clausewitz’ vaststelling dat de strijd de voortzetting is van de politiek met andere middelen, verkeert dan ongemerkt in haar tegendeel. Wanneer de war on terror haar metaforische karakter verliest en echt wordt, zal de regering zich van de weeromstuit gaan gedragen als een oorlogskabinet dat zelfs het recht aan de eisen van de strijd ondergeschikt maakt. De Amerikaanse Patriot Act heeft het juridische stelsel in de VS in veel opzichten in een verkapte vorm van oorlogsrecht getransformeerd.
Om die reden, schreef Richard Rorty, dreigt het anti-terrorisme van een té verbeten staat voor de burgers schadelijker consequenties te krijgen dan het terrorisme zelf. In dat opzicht kan dat laatste dus wel degelijk politieke consequenties hebben. Niet met betrekking tot de doeleinden die het nastreeft, maar wel in zijn capaciteit tot pure vernietiging. Zou de war on terror tot aan het einde toe worden doorgevoerd, dan zou dat uiteindelijk – aldus Rorty – de eliminatie van elke politieke vrijheid en dus van de politiek zelf betekenen. Het terrorisme zou niet zijn doel, maar wel een doel bereikt hebben: die van de vernietiging van de democratische orde.
Een dergelijke ontwikkeling gaat veel verder dan die van de staatsorde alleen. Ook de samenleving wordt door een dergelijke oorlogstoestand ontwricht. De beperking van burgerlijke vrijheden laat zich nu in de VS al voelen. Maar sluipender verhardt zich onder een dergelijke mobilisatie ook het maatschappelijk leven in zijn minder zichtbare dimensies. De alomtegenwoordige dreiging van terrorisme maakt iedereen verdacht en ondermijnt daarmee de gemeenschapszin die juist de basis van een effectieve bestrijding daarvan zou moeten zijn. Een dergelijk effect is onvermijdelijk, wanneer het diabolische onder een anoniem masker inbreekt in het meest alledaagse hart van de samenleving.
Maar deze verkramping wordt uitzichtloos wanneer ze door een retoriek en praktijk van politieke oorlogvoering niet alleen wordt gelegitimeerd, maar ook wordt aangemoedigd. In de VS heeft dat geleid tot een systematisch wantrouwen jegens alles wat van buiten de grenzen komt. Exemplarisch kwam dat tot uitdrukking in de sluiting van het luchtruim boven Washington voor alle buitenlandse vliegtuigen tijdens een officiële herdenking van 11 september – terwijl die aanslagen nu juist met binnenlandse toestellen waren gepleegd.
In Spanje heeft de rigoureuze strijd van de regering-Aznar tegen het Baskisch nationalisme geleid tot een nationale verkramping jegens iedere regionale aanspraak of aspiratie. De onverzoenlijke toon die van overheidswege werd gezet, sijpelde uiteindelijk in het alledaagse leven door. Oorlogsretoriek en autoritarisme vergiftigden sluipenderwijs zelfs het denken van mensen die van huis uit allerminst rechts-autoritair waren en de éénheid van de natie bepaald niet als hoogste waarde beschouwden.
Paradoxaal genoeg is het terrorisme daarmee een veel grotere bedreiging dan de partijgangers van de war on terrorism willen. Het bedreigt niet alleen onschuldige levens, maar ook en vooral de samenleving als geheel – wanneer deze zich door zijn a-morele absoluutheid laat meeslepen. Wie oorlog voert, is tot veel bereid – en wie een absolute oorlog voert, offert desnoods alles op. Het zou de grootste triomf van het terrorisme zijn wanneer het de westerse staten met zijn eigen logica zou besmetten. Een permanente staat van oorlog zou ons – zo schrijft Rorty terecht – in het beste geval terugbrengen naar het vroegmoderne verlichte absolutisme, dat met oorlogvoering wel raad wist. In het ergste geval neemt de staat ook zijn methoden over en omhelst hij een regime van terreur.
Oog in oog met het meedogenloze kwaad dat explodeert op het meest onverwachte moment en de meest alledaagse plaats, staan politiek en samenleving voor de vuurproef waarin het erom gaat het hoofd niet te verliezen. Het plegen van verwoestende aanslagen is in de moderne samenleving helaas onthutsend simpel. De politiek moet deze zoveel mogelijk trachten te voorkomen, maar niet ten koste van zichzelf en van de vrije samenleving. Tegenover dat dilemma zit er – in de mate waarin het terrorisme wel het hoofd kan worden geboden maar het einde daarvan nooit kan worden gegarandeerd – weinig anders op dan gewend te raken aan dit schrijnende ongemak, dat desondanks onverteerbaar blijft.