Home ‘Het wonder van Holland’

‘Het wonder van Holland’

Door Pieter Hoexum op 28 november 2012

06-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Zijn leven en denken zijn gereduceerd tot een anekdote: Hugo de Groot, de man die in een boekenkist ontsnapte uit slot Loevestein. Een erg dikke, nieuwe biografie van De Groot toont een man wiens leven ‘een strijd om de vrede’ was.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hugo de Groot was een wonderkind: hij werd op z’n elfde ingeschreven aan de universiteit van Leiden en maakte daar met verbazingwekkende snelheid grote vorderingen. Zijn (Latijnse) poëzie sloeg de geleerden met stomheid. De Groot had bovendien het geluk ‘geboortig’ te zijn ‘uit een invloedrijke Delftse patriciersfamilie’, zo schrijft Henk Nellen in een nieuwe biografie. De Groots vader had zakelijke banden met landsadvocaat Van Oldenbarnevelt en kreeg het in 1598 voor elkaar dat die zijn net afgestudeerde, vijftienjarige zoon meenam op een belangrijke diplomatieke missie naar Frankrijk. De Franse koning Hendrik IV bleek onder de indruk van de jongen, en sprak van ‘het wonder van Holland’.

De Groot bleef studieus, zijn leven speelde zich voor een groot deel af in de studeerkamer. Is een dergelijk leven wel geschikt en boeiend genoeg als onderwerp voor een biografie? Dat vraagt Nellen zich expliciet af. Hij maakt handig gebruik van een interessante bron, De Groots correspondentie, waarmee hij dichter bij Hugo de Groot kan komen dan via zijn geschriften. Er blijkt veel rumoer van buiten tot De Groots studeerkamer door te dringen, en zijn publicaties veroorzaken minstens zo veel rumoer. De Groots leven was namelijk, zoals de ondertitel van Nellens biografie zegt: ‘Een leven in strijd om de vrede’. De Groot kwam bepaald niet als winnaar uit die strijd tevoorschijn: ‘In de verwezenlijking van zijn idealen faalde hij jammerlijk’. Dat was tragisch voor De Groot, maar gelukkig voor zijn biograaf en diens lezers: een gelukkig en succesvol geleerdenleven zal immers nooit een lezenswaardige biografie opleveren.

Voordat hij zou falen, volgde op de veelbelovende start eerst een onstuitbare opkomst onder de bescherming van Van Oldenbarnevelt, in wiens val hij vervolgens meegesleept zou worden. Behalve bestuurder (regent), werd De Groot pleitbezorger van de Republiek en Van Oldenbarnevelts (internationale) politiek. In De vrije zee (1609) betoogt hij dat de zee, net als het luchtruim, van niemand is, door niemand geclaimd kan worden en dus voor iedereen vrij toegankelijk moet zijn – een belangrijk punt voor een zeevarende natie.

In 1609 lukte het Van Oldenbarnevelt met Spanje tot een bestand te komen, zeer tegen de zin van stadhouder Maurits in, die als legeraanvoerder door wilde vechten. Tijdens het bestand braken er in de Republiek godsdiensttwisten uit tussen aanhangers van de theologen Arminius en die van Gomarus. Het werd een strijd tussen arminiaanse ‘rekkelijken’ die een zekere godsdienstvrijheid opeisten, en de gomaristen, ‘preciezen’ die streng en eenduidig in de leer wensten te blijven. De Groot pleitte voor een terugkeer naar het oorspronkelijke christendom, zonder de rompslomp van dogmatiek. De gelovigen zouden moeten streven naar samenwerking en eenheid in plaats van verdeeldheid.

Van Oldenbarnevelt en veel andere Hollandse regenten kozen de kant van de remonstranten (rekkelijken), waarop Maurits koos voor het andere kamp. Toen Van Oldenbarnevelt steden toestond zelfstandig soldaten in te huren om de orde te handhaven, greep Maurits in. Van Oldenbarnevelt en een groepje getrouwen werden gearresteerd wegens landverraad. De al bejaarde Van Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld en onthoofd; De Groot en de anderen kregen levenslange gevangenisstraf. Op de Synode van Dordrecht werd afgerekend met de arminianen.

De Groot werd gevangengezet op slot Loevestein, waaruit hij enkele jaren later ontsnapte. Hij vluchtte naar Parijs, waar hij de rest van zijn leven in ballingschap zou doorbrengen. Pas in 1635 lukte het hem weer een officiële functie te bemachtigen; hij werd afgezant van Zweden in Parijs. Als ambassadeur was De Groot bepaald niet succesvol. Na een bezoek aan Zweden in 1645 leed hij schipbreuk; enkele dagen later overleed hij.

Oorlog

Hoewel vooral de eerste jaren van zijn ballingschap hem zwaar vallen, gaat het werk in de studeerkamer gewoon door. In 1625 publiceert hij wat tegenwoordig beschouwd wordt als zijn hoofdwerk: De Iure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede). In dat geschrift gaat hij verder op het ‘natuurrechtelijke pad’ van De vrije zee. Ook hier wil De Groot in principe op een seculiere, systematische manier redeneren over internationaal recht. De christelijke godsdienst is volgens De Groot wel betrouwbaar en overtuigend, maar biedt onvoldoende basis voor een voor alle christenen aanvaardbare moraal. Zijn rechtssysteem zou zelfs wanneer de hoogste wetgever (God) niet zou bestaan, zijn geldigheid behouden.

Als kind van zijn tijd erkent De Groot de opkomst van de nationale staten, waarbinnen een soeverein oppermachtig is (het boek is opgedragen aan Lodewijk XIII), om burger- en godsdienstoorlog te bezweren. Maar hoe zit het met oorlogen tussen staten onderling? Sinds de Reformatie kan de Keizer noch de paus niet meer als universeel gezaghebbend gelden. In navolging van Machiavelli menen velen dat staten ongelimiteerd kunnen opkomen voor hun eigenbelang – het staatsbelang –, en dat een oorlog maar moet uitmaken welke staat het meeste recht heeft. Maar volgens De Groot is het recht van de sterkste geen werkelijk recht. Hij grijpt onder meer terug op de klassieke (stoïcijnse) universalistische ideeën: alle mensen vormen samen een gemeenschap, de mensheid. Het natuurrecht overstijgt de landsgrenzen. De Groot gelooft als het ware heilig in de rede: ‘Als onrechtvaardig merk ik aan, al wat indruist tegen de natuur van de gemeenschap van de met rede begiftigden.’

Verguisd

Ondanks de enorme roem die De Groot tijdens zijn leven verwerft en de erkenning die hij krijgt, kun je spreken van verguizing, zeker in zijn vaderland. Dat doet Nellen in elk geval wel. Wel kan de schrijver in de ‘Epiloog’ melden dat De Groot ‘De canon van Nederland’ (samengesteld door de commissie-Van Oostrom) heeft gehaald. Maar eigenlijk heeft de boekenkist de ‘canon’ gehaald, waarin De Groot ontsnapte uit slot Loevestein. ‘Als pensionaris van Rotterdam en politiek en juridisch adviseur van landsadvocaat Oldenbarnevelt was De Groot een van de hoofdrolspelers geweest in de Bestandstwisten’, zo licht de commissie toe. Dat is gemakkelijk gezegd. ‘Wie zich afvraagt hoe een dogmatisch geschil tussen twee hoogleraren een heel land in rep en roer bracht, dient te beseffen dat achter deze religieuze controverse politieke tegenstellingen schuilgingen’, merkt Nellen terecht op. Wij zijn er blijkbaar aan gewend religieuze kwesties te zien als afgeleide van de eigenlijke problemen, namelijk de politieke. In die zin zijn we allemaal grotianen.

Toch was De Groot volgens Nellen geen originele geest. Ook in zijn hoofdwerk, Over het recht van oorlog en vrede, toont De Groot zich ‘een ‘homme de continuité’, een man van de traditie, die veel elementen van her en der bijeen raapte en in een eigen systeem inbouwde, dat zij weldra ‘nieuwe vrucht ging dragen’. Bovendien besteedde De Groot, humanist die hij was, minstens zo veel aandacht aan de formulering als aan de inhoud. Al met al werd De Groot overigens wel een eigenaardige, en daarom ook interessante ‘protoverlichter’: hij was namelijk in politiek en cultureel opzicht behoorlijk conservatief. Eigenlijk pleitte De Groot voor aristocratie en een sterke overheid, die streng toezicht houdt op de godsdienst, en wilde hij voortbouwen op de traditie.
 
Voor geïnteresseerden in de geschiedenis van de filosofie in strikte zin is deze biografie van gering belang, aangezien De Groot nauwelijks filosoof genoemd kan worden, maar voor geïnteresseerden in ideeëngeschiedenis is dit werk wel belangrijk. Eenmaal flink door Nellen afgestoft, blijkt De Groot meer dan de man van de boekenkist en ‘de geestelijk vader van het internationale recht’. Nellen wijst erop dat de breed gedragen gedachte dat de Verlichting voortkwam uit de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw, eenzijdig is. Naast de ontwikkelingen in de natuurwetenschappen, waren die in de geesteswetenschappen minstens zo revolutionair en zeker zo invloedrijk. Uit filologisch en historisch onderzoek bleek dat de Bijbel onmogelijk als eenduidig gezien kon worden. Mensen kunnen en mogen tot hun eigen interpretatie komen, de discussie moet er niet over gaan of iemand wel recht in de leer is, maar of hij of zij wel vroom en vredelievend handelt. ‘Men kan alles wel misduyden, oock de Heilige Schrift, maer die de vrede liefhebben, duyden alles tot vrede’, aldus De Groot.

In de ontwikkelingen in de geesteswetenschappen heeft De Groot volgens Nellen een ‘fundamentele rol’ gespeeld. Om te kunnen laten zien hoe groot die rol was, schetst Nellen zijn leef- en denkwereld uitgebreid en gedetailleerd. De biograaf heeft daarbij gelukkig ook aandacht voor de zwakke plekken van De Groots karakter, zijn ijdelheid en egocentrisme. Nellen heeft zich wellicht mee laten slepen door Grotius’ obsessie met eerherstel, waardoor hij uiteindelijk niet heeft kunnen voorkomen dat De Groot een beetje een Don Quichotte wordt, een enigszins wereldvreemde idealistische boekenwurm. ‘De grote geleerde toonde zich verslingerd aan een ideaal dat voor een meerderheid in zijn omgeving onacceptabel was’, zo moet Nellen toegeven. De Groot blijkt een antiheld, wat hem én deze uiterst leesbare biografie des te interessanter maken.

Hugo de Groot. Een leven in strijd om de vrede 1583-1645, door Henk Nellen, uitg. Balans, Amsterdam 2007, 829 blz., € 45,00