Rond het begin van de crisis van de ‘gele hesjes’ was de filosoof Alain Finkielkraut te gast bij talkshow C à vous. Eerder was er sprake geweest van gewelddadige confrontaties tussen demonstranten en de politie op de Champs Elysées. Maar het was nog vóór de geweldsgolf die Parijs een week later zou overspoelen en die de regering deed overwegen de noodtoestand af te kondigen.
Finkielkraut wierp zich op als sympathisant van de beweging. De gele hesjes waren ‘de verliezers van de globalisering’, zei hij. Niet alleen leden ze onder de economische onzekerheid die het gevolg van vrijhandel was, ook gingen ze gebukt onder de culturele onzekerheid ten gevolge van migratie. De gele hesjes, aldus de conservatieve filosoof, vormden de ‘achtergrond van alle vooruitgangsdenken’.
Daarop confronteerde de presentator hem met een wensenlijst, zoals die de ronde doen onder de talloze Facebook-groepen die zich rekenen tot de beweging. Een raadgevend referendum, verhoging van het minimumloon, bescherming van de Franse industrie. Het document werd begeleid door de volgende tekst: ‘Afgevaardigden van Frankrijk, wij delen u hierbij de richtlijnen van het volk mede, aan u om ze tot wet te maken.’ Of Finkielkraut dat onderschreef. Dat deed hij niet. ‘Het volk spreekt niet met één stem’, zei hij, ‘nooit, want de democratie, c’est cela, het is een pluraliteit. Wat we zien is een déél van het volk.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Maar we horen elke dag mensen uit naam van “het volk” spreken’, riposteerde de presentator.
‘Dan hebben ze ongelijk’, antwoordde Finkielkraut. En: ‘Sommige politici doen het ook, maar als we doorgaan op die lijn eindigen we met één volk en één leider – fascisme – en dat zou het einde van de parlementaire democratie betekenen.’
Later, tijdens Répliques, zijn eigen interviewshow op France Culture, zou Finkielkraut het nog eens nadrukkelijk herhalen. Het volk? Dat was een pluralité. Het leek een terzijde, maar de goede verstaander wist: in deze tijd van populisme was het een statement. Hier werd partij gekozen.
Wereldorde
De gele hesjes en de claims die door en rond deze beweging worden gemaakt behoren tot een debat dat op tal van plaatsen in de wereld wordt gevoerd. Populisten roeren zich al langer, al bleef hun invloed beperkt. Tot de Brexit. Nigel Farage, leider van de UK Independence Party (UKIP) en jarenlang niet meer dan een marginale figuur in de Britse politiek, wist via het breekijzer van het referendum een historische omslag te bewerkstelligen. Een halfjaar later volgde de doorbraak van Donald Trump. Diens doelwit was de liberale wereldorde in het algemeen en immigratie en vrijhandel in het bijzonder. Vanaf nu was het America first. Op het Europese continent maakte men zich op voor een populistische golf. Maar Emmanuel Macron, de jonge Franse president, versloeg Marine Le Pen en leek zich als golfbreker op te werpen. Niet voor lang. In Oostenrijk nam extreem rechts zitting in de regering, in Hongarije consolideerde Orbán zijn macht, in Duitsland wist de xenofobe Alternative für Deutschland door te dringen tot de Bundestag, in Italië trad een regeringscoalitie van links- en rechts-populisten aan.
Vaak wilden ze tegenstrijdige zaken, maar ze waren verenigd in hun afkeer van ‘de elite’. En ook gefascineerd door de ‘illiberale’ democratie van Orbán, waar eenheid van gemeenschap prevaleerde boven individuele rechten en bescherming van minderheden.
Wie dacht dat Frankrijk met Macron aan een dergelijke volksopstand was ontsnapt had niet goed naar de verkiezingsuitslag van 2017 gekeken. Tijdens de eerste ronde van de presidentsverkiezingen stemde meer dan 50 procent van de kiezers op antisysteemkandidaten. Figuren als Le Pen, Jean-Luc Mélenchon en anderen die ‘de tafel omver wilden gooien’. Ook Macron zelf zette zich nadrukkelijk af tegen het politieke establishment. Potentieel genoeg dus voor een volksopstand. De beweging van de gele hesjes begon als een protest tegen een voorgenomen accijnsheffing op diesel. Die was onderdeel van een ambitieus plan van Macron tot verduurzaming; het doel was om op die manier de uitstoot van fijnstof terug te brengen. Maar de rekenmeesters van het ministerie van Economische Zaken hielden er geen rekening mee dat de maatregel de armere plattelandsbevolking onevenredig hard trof. Die is afhankelijk van de auto, of, zoals Patrick Buisson, politicoloog en voormalig topadviseur van president Sarkozy, me zei: ‘De auto is het werktuig van de arme man, zeker in de provincie, want veel mensen zijn genoodzaakt meer dan twintig kilometer te reizen naar hun werk of om boodschappen te doen.’
‘Het volk’ is zuiver en goed, ‘de elite’ corrupt en decadent
Al sinds mei 2017 is er op sociale media sprake van protest. Begin oktober riepen twee vrachtwagenchauffeurs via Facebook op tot een blokkade van kruispunten en rotondes. Het idee was om gele veiligheids-hesjes aan te doen, die iedere automobilist verplicht is bij zich te hebben. In de eerste plaats was het natuurlijk gewoon handig, omdat vrijwel iedereen zo’n ding in huis heeft. Maar er was een diepere betekenislaag. De gele hesjes waren bedoeld om de drager ervan zichtbaar te maken. En op een dieper niveau communiceren de hesjes precies dat: hier manifesteert zich de kleine man die door de elites vergeten was. En niet alleen wat betreft die diesel. Gele hesjes die ik in Picardië sprak hadden het er allemaal over dat alles de afgelopen decennia minder was geworden. Het ‘sinds veertig jaar’ lag hun op de lippen bestorven.
Het verwees naar de Trente glorieuses, de dertig jaren van voorspoed en aanhoudende groei die rond 1975 ten einde kwamen. Werkloosheid liep op, lastendruk nam toe. Op het platteland zette de desertification in: overheidsdiensten werden teruggesnoeid, industrie verdween naar lagelonenlanden, lokale middenstand werd weggeconcurreerd door hypermarchés. Er ontstonden twee Frankrijken: een Frankrijk dat profiteerde van de globalisering en een dat daaronder gebukt ging. Het voelde zich verwaarloosd en vergeten, en door een geel hesje aan te trekken en op een rotonde het verkeer te blokkeren zei men: ‘Hier zijn we.’
Onbehagen
Het bleef niet bij de rotondes. Op zaterdagen trokken de gele hesjes naar Parijs. Statige boulevards en avenues vulden zich met duizenden fluorescerende hesjes. De protesten gingen gepaard met grootschalig geweld: er werden winkels geplunderd, auto’s in brand gestoken, straatmeubilair vernield. Ook hier was sprake van veelzeggende symboliek, want de gele hesjes hielden vooral huis in de chique arrondissementen van de hoofdstad. Luxe winkels als die van Chanel moesten het ontgelden. Maar ook de Mini Coopers, Smarts en gemotoriseerde stepjes waren doelwit – attributen van een geglobaliseerde elite die niet van de auto afhankelijk is. Hier manifesteerde zich het conflict tussen wat de Britse schrijver David Goodhart in The Road to Somewhere (2017) zij die ‘van ergens’ zijn en de mensen ‘die van overal’ zijn noemde.
De hesjesopstand was een opstand van ‘het volk’, zo heette het. Maar wat ís het volk? En vooral: op welke manier wordt het geïnstrumentaliseerd binnen de context van het populisme? Wanneer gele hesjes of populistische politici spreken over ‘het volk’, bedoelen ze daarmee niet het volk in empirische zin. Ze hebben het niet over ‘alle Nederlanders’, of ‘alle Fransen’. Voor de populist is het allereerst zaak ‘om “het volk” uit het volk te extraheren’, merkte de Franse denker en theoreticus van het totalitarisme Claude Lefort (1924-2010) ooit eens op.
Met andere woorden, het volk van de populisten is denkbeeldig. Ook is het homogeen. Er is geen sprake van individuen met tegengestelde meningen of belangen. Het volk is één. Hij smeedt die eenheid door zich af te zetten tegen wie niet tot ‘het volk’ behoort. Zoals Erdogan eens deed tijdens een politieke rally, wijzend naar zijn (seculiere) politiek opponenten. Hij stelde: ‘Wij hier, wij zijn het volk. Wie zijn jullie?’ Maar dat kunnen ook minderheden zijn (Joden, moslims) of juist ‘de elite’. Kortom, ‘het volk’ bestaat slechts in oppositie met iets anders, iets wat niet tot dat volk hoort, er zelfs vijandig tegenover staat. Wat onderscheidt het populisme van ordinaire demagogie?
Populisme beschadigt de democratie, maar geeft wel uitdrukking aan reëel onbehagen
Volgens de aan Princeton University verbonden politiek filosoof Jan-Werner Müller is dat een moreel geladen politieke verbeelding. Hierin is ‘het volk’ zuiver en goed, ‘de elite’ corrupt en decadent. Müller wijst erop dat het vaak gelieerd is aan noties van nut en arbeid. Het hardwerkende volk wordt in stelling gebracht tegen de luie elites. Als de elites al werken, dan is dat louter om er zelf beter van te worden. Het populisme kent geen eigen ideologie. Volgens de Franse politicoloog Bertrand Badie is het eerder een ziekteverschijnsel van de democratie. Het doet zich voor op het moment dat de instituties het contact met de bevolking zijn verloren. Daarom is het volgens hem beter te spreken van een ‘populistische situatie’, zo schrijft hij in het recent verschenen Le retour des populismes – l’état du monde 2019.
Zolang er sprake van populisme is, zolang is het bon ton om erop af te geven. Denk aan recent verschenen boeken van auteurs als Timothy Snyder (On Tiranny, 2017) en Madeleine Albright (Fascism, 2018), waarin naar hartenlust parallellen getrokken worden met het fascisme van de jaren dertig van de twintigste eeuw. Niet ten onrechte, want, zoals de politicoloog Yasha Mounck, auteur van de bestseller The People versus Democracy (2018), in een veelvuldig gedeeld Twitter-draadje betoogde, hollen populisten de democratie op allerlei manieren uit. Ze beschadigen democratische instituties en normen. Maar daarmee gaat verloren dat populisten vaak wel de uitdrukking van een dieper gelegen onbehagen zijn. Zoals Badie stelt: ‘Het populisme is allereerst een protest tegen een sociaal, economisch of politiek onrecht.’ Om welk onbehagen gaat het hier concreet?
Sentimenten
In het afgelopen najaar verschenen boek National Populism. The Revolt against Liberal Democracy onderscheiden de politicologen Roger Eatwell en Matthew Goodwin vier sentimenten die het huidige populisme aanjagen: distrust (wantrouwen), destruction (vernietiging), deprivation (achterstelling) en dealignment (losraken). Kortweg aangeduid als ‘de vier D’s’. Bij distrust gaat over het wantrouwen jegens de gevestigde politiek en instituties. Eigenlijk precies zoals we nu bij de gele hesjes zien. Maar in feite al veel langer – denk aan Nederland sinds Pim Fortuyn. In het geval van destruction gaat het over de vrees dat de historisch gegroeide identiteit en manieren van leven worden aangetast. Immigratie speelt hier een rol bij – denk ook aan de verhitte debatten over integratie, islam en ‘oikofobie’, zoals in Nederland een politicus als Thierry Baudet het noemt, onderwijl beschuldigend wijzend naar ‘de elites’ die het land zouden onderwerpen aan een ‘homeopathische verdunning’, waardoor er uiteindelijk ‘geen Nederlander’ meer zal overblijven.
Bij deprivation gaat het over toenemende ongelijkheid en verminderd vertrouwen in de toekomst. Denk aan de fabrieken die de productie naar lagelonenlanden overplaatsen, hele regio’s die achterblijven, toenemende werkloosheid. Maar zeker ook aan het contrast tussen grote stedelijke agglomeraties die op de globalisering zijn aangesloten en de periferie, zoals de Franse geograaf Christophe Guilluy zo treffend in beeld heeft gebracht.
Dealignment ten slotte heeft betrekking op de verzwakking van de traditionele politieke partijen en het op drift raken van kiezers. Dit leidt tot een legitimatiecrisis van de gevestigde politiek. Maar ook tot de opkomst van allerlei nieuwe initiatieven, variërend van En Marche! van Macron tot de Vijfsterrenbeweging van Beppe Grillo.
Het populisme is te herleiden tot de immigratiegolf van 2015 en de economische crisis van 2008, zegt men vaak. Eatwell en Goodwin leiden het onbehagen terug tot de jaren negentig, toen de globalisering een hoge vlucht nam. Terecht stellen ze dan ook dat het populisme niet zomaar verdwenen is. It is here to stay – in elk geval in de nabije toekomst. Je kunt best vragen stellen bij sentimenten die Eatwell en Goodwin in kaart brengen en analyseren. In de eerste plaats dat het om sentimenten gaat en dat die uit de aard der zaak subjectief zijn. Zo worden aantallen moslims bijvoorbeeld consequent te hoog ingeschat. En wie criminaliteitscijfers onder immigranten weegt naar leeftijd en geslacht ziet dat ze niet uitsteken boven die van autochtonen. De rol van propaganda op met name sociale media, van fake news, mag daarbij zeker niet worden onderschat.
Maar het betekent allemaal niet dat mainstream opiniemakers en politici de door Eatwell en Goodwin gesignaleerde sentimenten achteloos terzijde kunnen schuiven. Vaak verwijzen ze wel degelijk naar een realiteit – denk aan de verschraling van het leven op het Franse platteland, de voortgaande individualisering en de daarmee gepaard gaande uitholling van traditionele instituties. En zo niet, dan zijn de gevoelens nog steeds wel reëel, en ook die moet je serieus nemen. Tegelijk blijft de vraag in hoeverre de huidige populistische golf niet aan iets wezenlijkers raakt, en zelfs de vrees voor economische precariteit en verlies van culturele eigenheid overstijgt.
Spreek niet van populisme, maar van een ‘populistische situatie’
Müller ziet het populisme als een symptoom van wat er mis is met het liberalisme. Vrijhandel en privatisering hebben de invloed van de nationale regering aanzienlijk verkleind, en daarmee is de democratische legitimiteit onder druk komen te staan. Ondertussen wordt elke kritiek afgedaan met een thatcheriaans argument als ‘There Is No Alternative’ (TINA). In het verontrustende The Road to Unfreedom (2018) heeft de eerder reeds aangehaalde Timothy Snyder het in dat verband over ‘de politiek van de onvermijdelijkheid’.
In de jaren negentig heeft de notie postgevat dat we als vanzelf richting een toekomst bewegen waarin de wereld steeds democratischer, rechtvaardiger en welvarender wordt. Maar dit type denken leidt onherroepelijk tot teleurstellingen. Moeten we niet veel kritischer staan tegenover het dominante liberale vooruitgangsgeloof?
Je zou nog verder kunnen gaan. Is er een verband tussen de opkomst van het populisme en het in zicht komen van het einde van de westerse dominantie? Na vijfhonderd jaar Europese hegemonie betreden we een multipolaire wereld, waarin het niet langer vanzelfsprekend is dat het Westen zijn normen aan de wereld dicteert. Denk aan de opkomst van grootmachten als China en India. Maar wat betekent dat besef voor de liberale democratie waar we ons in het Westen zo op laten voorstaan? Was dat werkelijk iets waar we voor kozen? Of is het een uitzonderingstoestand die wereldheerschappij veronderstelt – een soort luxe dus – en zal het einde daarvan ook het einde van de liberale democratie inluiden? Dat is de werkelijk confronterende vraag die de huidige populistische golf oproept.