‘Emigreren is bepaald geen reizen’, aldus de Marokkaans-Franse schrijver Tahar Ben Jelloun. Het is vaak pure noodzaak. Jelloun, zelf emigrant, over de prijs van het weggaan en de schok die hij ervoer tijdens een bezoek van een islamitische school in Nederland.
‘Het woord weggaan is gewelddadig’, zegt Tahar Ben Jelloun. ‘Het is een ontworteling, een breuk met de aarde, met de familie, de traditie, de cultuur.’ De Marokkaans-Franse schrijver is kort in Nederland vanwege de vertaling van zijn nieuwste roman Partir, Weggaan in het Nederlands. Die begint poëtisch met in drugs gedoopte mijmeringen van Marokkanen in de kustplaats Tanger: Europa is de plek waar alles goed is, op slechts veertien kilometer van Marokko (‘De lange kifpijpen gaan van hand tot hand… ze wachten op het verschijnen van de eerste lichten in Spanje’). Al snel schakelt Jelloun over naar een rauw realisme: verkrachting, prostitutie, de overtocht naar Spanje.
‘Weggaan is bepaald geen reizen’, zegt de schrijver in de bibliotheek van zijn Amsterdamse hotel. ‘Bij reizen hoort de terugkeer. Maar in het idee van vertrekken zit het risico om niet terug te komen. Omdat iemand die vertrekt niet wil terugkeren naar zijn geboorteland, of omdat hij sterft buiten dat land. Dat idee is heel sterk aanwezig bij immigranten. De ballingen, de politieke vluchtelingen hebben een grote angst om te sterven, hun angst is om te sterven buiten hun land. Het is alsof ze een contract hebben met de aarde waar ze zijn geboren: ze moeten er vertrekken om te leven en naar terugkeren om zich te laten begraven.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Emigratie is in beginsel een verlangen om te bewegen. Er is een quasireligieus Arabisch spreekwoord dat zegt: beweegt en gij zult een kapitaal vergaren. Als je niet beweegt, als je opgesloten blijft in een kamer waarin je rondjes draait, zult je niets hebben. Dus emigratie is bewegen om elders werk te vinden. Maar die verplaatsing is niet onschuldig. Emigratie is geen partie de plaisir, geen feestje. Emigreren is vaak een noodzaak, mensen kunnen niet anders. De emigrant gaat zijn vertrek niet vrolijk vieren, en dat begrijpen de Europeanen niet zo goed.’
Strafkamp
Jelloun is zelf een emigrant. Hij werd geboren in Fez en verhuisde rond zijn tiende met zijn ouders naar Tanger, de plek vanwaar veel Marokkanen – en anderen van het continent – de overtocht wagen naar Europa. Zijn studie filosofie werd onderbroken met zo’n twee jaar gevangenschap in een strafkamp vanwege zijn betrokkenheid bij het organiseren van de grote studentenprotesten van 1965. Hij gaat daarna als filosofieleraar werken aan een middelbare school, maar besluit daarmee op te houden als het onderwijs in 1971 wordt ‘gearabiseerd’. Jelloun vraagt en krijgt toestemming om naar Parijs te vertrekken.
In Frankrijk – waar hij later de prestigieuze prix Goncourt zal winnen voor een van zijn romans – promoveert Jelloun in 1975 in de ‘sociale psychiatrie’. Zijn onderwerp: ‘Affectieve en seksuele problemen bij Noord-Afrikaanse arbeiders in Frankrijk.’
Het is een thema dat vaak terugkeert in zijn romans, waarvan hij er zo’n dertig schreef. In Weggaan vormen ‘seksuele problemen’ de prijs die Azel, de hoofdpersoon, betaalt voor zijn emigratie. Azel kan naar Spanje vluchten omdat Miguel hem een contract aanbiedt om te komen werken in Spanje. Bij het contract hoort de ongeschreven verplichting dat Azel ondanks zijn ‘liefde voor de meisjes’ een seksuele relatie moet beginnen met Miguel. ‘Wat ik probeer te doen in Weggaan is te tonen tot aan welk punt een menselijk wezen kan gaan en hoeveel zaken hij in staat is op te offeren om een moeilijk probleem op te lossen. Om werk te vinden, een toekomstperspectief, om een uitweg tevinden uit zijn ongeluk. Goed, hij gaat tot het maximum, van zijn lichaam en zijn ziel. En hij zal sterven.’
Wat Jelloun tijdens zijn promotieonderzoek opviel is dat seksualiteit en seksuele problemen door de mensen met wie hij sprak heel religieus werden opgevat. ‘Ik herinner me dat ze een totaal religieus verhaal hielden. Ik moet nu iets vertellen dat niet vaak over de islam wordt gezegd. In de islam is het toegestaan en wordt het zelfs aanbevolen om over seks te praten – in alle vrijheid. Er is geen schande noch schaamtegevoel. Die openheid in de religie is frappant: er is bijvoorbeeld een boek over seks, afkomstig uit de vijftiende eeuw, dat alle kinderen, alle adolescenten lezen in Marokko. Het is een soort Kama Sutra waarin het gaat over posities et cetera, maar dat wel is geschreven door een erg religieuze man die adviezen geeft hoe het maximale plezier bereikt kan worden.’
‘De islam staat niet alles toe, maar ze is wel tegen de onwetendheid, ze wil ons liever dingen leren dan ze te verbergen. Natuurlijk, er zijn wel strenge regels, zoals dat seks buiten het huwelijk niet is toegestaan. Maar schuld, die is er niet. Voor moslims is er ook een historische referentie die ervoor zorgt dat ze makkelijker met seks omgaan: Mohammed. Denk aan zijn vrouwen’, zegt de schrijver die zich overigens regelmatig uitsprak tegen polygamie. ‘Die vrouwen waren van verschillende afkomst, en waren van alle leeftijden.’
‘Juist die seksualiteit is de obsessie van de islamistische beweging, waar Azel, waar de immigrant mee te maken krijgt. De islamist is degene die angst heeft voor de vrouw. Alles rondom de vrouw. De islamist wil de vrouw helemaal voor zichzelf hebben. Ze heeft niet het recht om te vergelijken of hij goed of slecht de liefde bedrijft. Ze mag niet vragen naar genot, ze moet aan hem alleen toebehoren, hij waakt over de seksualiteit van zijn zus. Het gaat om het verbergen van de vrouwen, het sluieren van de vrouw. Het islamisme is een absurde afwijking van de religie. Want nergens in de Koran staat dat de vrouw net als een spook van boven naar beneden bedekt moet worden. Er wordt nergens gezegd dat de vrouw zich niet mag laten onderzoeken door een mannelijke arts. Wat zo irritant is aan het islamisme, en aan de westerse media, is dat ze te vaak de islam reduceren tot die karikatuur die helemaal niet overeenkomt met de waarheid.’
Toch is het een versie van de islam die in opmars is sinds het, zegt Jelloun, is ontstaan in het Egypte in de jaren dertig van de vorige eeuw. ‘Het islamisme is een soort parasiet die profiteert van alle openingen die er zijn. Als je in een ziekenhuis bent waar de mensen niet goed worden verzorgd, duiken islamistische mannen op die aanbieden om de medicijnen en verpleging te betalen. Die mannen duiken ook op als er geen cultuur is, geen film, geen theater, geen muziek. Dan organiseren de islamisten plotseling lezingen van de Koran. Elke keer als het islamisme kan doorbreken, doet het dat. De strijd tegen het islamisme zoals die nu wordt gevoerd leidt tot niets. We moeten juist een cultuur creëren, de mogelijkheid aan jongeren geven aan om zich bezig te kunnen houden met leren, dromen en verbeelden.’
Djellaba
Jelloun is ‘gechoqueerd’ als hij tijdens een vorig bezoek aan Nederland bij een islamitische school langsgaat. Gehoofddoekte meisjes, gehoofddoekte leraressen. Jelloun vraagt of hij de directeur kan spreken. Hij verwacht – zo schrijft hij in een artikel uit 2004 – een ‘bebaarde man in djellaba’, maar ontmoet een Nederlander in pak die noch Arabisch noch Turks spreekt. De man vertelt hem dat meisjes die weigeren de hoofddoek te dragen de toegang tot school wordt ontzegd. ‘Hij zegt me: bij ons respecteren we de religies en de verschillen.’
‘Naïef’, noemt Jelloun dat in hetzelfde artikel; een islamitische school die door de overheid wordt gefinancierd. ‘Ik ben voor de scheiding van kerk en staat, zeker.’ Tegelijkertijd betekent dat laatste model helemaal niet dat de integratie tot stand hoeft te komen. ‘Ik heb ook geen recept voor hoe het wel moet. Het is een kwestie van tijd, van mensen die elkaar ontmoeten. Voor mij is een teken van integratie eenvoudigweg het huwelijk, het gemengde huwelijk. In Frankrijk trouwt tussen de 25 tot 30 procent van de van oorsprong Noord-Afrikanen buiten hun “stam”. Een Noord-Afrikaan trouwt er met een Iraniër of een Turk of een Fransman of een Spanjaard. Dat is een al een teken van integratie. In Duitsland bijvoorbeeld is maar een procent van de Turken gemengd getrouwd. Tegelijkertijd wordt er in Frankrijk niets aan gedaan om ervoor te zorgen dat de vreemdeling zich echt geaccepteerd voelt. Als je werk zoekt of een woning en als je dan wordt geweigerd vanwege raciale redenen – een keer, twee keer, drie keer – dan voel je dat er een blokkade is.’
‘Integratie is wel een opgave voor iedereen, niet alleen voor het land. Als ik u naar China stuur om te werken blijft u niet die kleine Hollander in zijn hotel. Je gaat eruit, kijken, discussiëren, je mengen onder anderen. Je verliest je identiteit niet. Je zwemt in de zee, in de oceaan van die mensen daar. Dat is integratie. Ik geef een voorbeeld van iemand die dat niet doet. De Zweden – ik ken ze goed – ontvangen hun immigranten heel goed. Welnu, ik heb daar een neef die nooit is geïntegreerd. Hij verzet zich ertegen, om persoonlijke redenen. Als de vreemdeling niet wil integreren is er een probleem.’
‘Maar uiteindelijk wil ik zeggen tegen degenen die ten koste van alles willen vertrekken dat daarin niet de oplossing schuilt. Het gaat erom dat de arme landen zich ontwikkelen, dat Europa hen helpt en investeert in die landen om aan iedereen de mogelijkheid te geven om te werken en om geen werk te hoeven zoeken in een gesloten en steeds ongastvrijer Europa. Voor mij is de boodschap duidelijk: weggaan is niet de oplossing.’