Home Het brein als katapult

Het brein als katapult

Door Jeroen Hopster op 21 april 2016

Cover van 05-2016
05-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Zijn genen echt zelfzuchtig, of is dat maar een manier van spreken? Volgens twee wetenschapsfilosofen zorgen metaforen voor de illusie van begrip.
 
Tegenwoordig leggen veel filosofen het brein uit in termen van ‘neurale netwerken’. Zou de populariteit van die netwerkverklaring iets te maken hebben met de ‘vernetwerking’ van de samenleving, sinds de komst van het internet? In de jaren tachtig was het brein een ‘computer’. De Amerikaanse filosoof John Searle zag destijds al in dat die metafoor geen eeuwigheidswaarde had: ‘In mijn jeugd werd ons verteld dat het brein een telefoonschakelbord was. (“Wat zou het anders kunnen zijn?”) Ik vond het vermakelijk dat Sherrington, de grote Britse neurowetenschapper, dacht dat het brein werkte als een telegraafsysteem. Freud vergeleek het brein vaak met hydraulische of elektromagnetische systemen. Leibniz vergeleek het met een molen, en mij is verteld dat de oude Grieken dachten dat het brein als een katapult werkte.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Metaforen zijn alomtegenwoordig – in literatuur, filosofie en ook in de wetenschap. Een radiosignaal ‘golft’ van zender naar ontvanger. Onze genen zijn dragers van ‘informatie’, een ‘genetische code’. Richard Dawkins beschreef genen in de jaren zeventig als ‘zelfzuchtig’, een metafoor die zijn boek The Selfish Gene zowel faam als onbegrip opleverde. Drie decennia later verzuchtte Dawkins dat hij misschien beter een andere titel had kunnen kiezen, zoals The Immortal Gene, The Altruistic Vehicle, of The Cooperative Gene. De ‘zelfzuchtige genen’, die nog altijd in ons collectieve bewustzijn staan gegrift, kunnen zowaar ook als ‘coöperatieve genen’ worden begrepen.

Zwarte gaten
De Nederlandse wetenschapsfilosofen Herman de Regt en Hans Dooremalen hebben een boek geschreven, Het snapgevoel, waarin zij de verraderlijkheid van metaforen benadrukken. Strikt genomen zijn alle metaforen onwaar: ze schrijven een eigenschap toe (‘zelfzuchtigheid’) aan dingen (genen) die niet letterlijk over die eigenschap beschikken. Op zich kan dat geen kwaad, zolang we ons er maar van vergewissen dat de toegeschreven eigenschap niet letterlijk moet worden begrepen. En daar gaat het mis. Vooral wanneer een metaforische beschrijving zaken in de microwereld (genen) of macrowereld (zwarte gaten) betreft, verliezen we haar metaforische karakter nogal eens uit het oog. We denken dat radiosignalen echt golven, dat genen werkelijk in codetaal staan geschreven en dat ze letterlijk zelfzuchtig zijn. We genereren, ten onrechte, de illusie van begrip.

Het snapgevoel, stellen de auteurs, is het prettige gevoel dat we ervaren wanneer we denken iets te begrijpen. Soms is dat gevoel terecht, maar vaak – vooral wanneer metaforen in het spel zijn – misleidend. Wetenschappers zouden meer moeten benadrukken dat hun metaforen niet letterlijk moeten worden genomen. In plaats van een metaforische schijnverklaring op te stellen, doen ze er beter aan om hun observaties van zaken op micro- en macroniveau letterlijk te beschrijven. Wellicht levert een letterlijke beschrijving van de kwantumwereld geen snapgevoel op, maar dat moeten we ook niet verlangen. Het menselijk begripsvermogen is immers niet op kwantumniveau geëvolueerd; er is geen enkele reden om aan te nemen dat wat zich daar afspeelt voor ons te snappen zou móéten zijn. In de woorden van wetenschapspopularisator Neil deGrasse Tyson: ‘Het universum staat onder geen enkele verplichting tegenover ons om begrijpelijk te zijn.’ 

Het snapgevoel gaat over veel meer dan alleen metaforen. Het is een rijk boek, dat natuurwetenschap, filosofie en psychologie aaneenweeft. Het verbindende thema is helder: wat vertelt het gevoel dat wij hebben bij een verklaring over de juistheid van die verklaring? Waar Aristoteles meende dat ‘alle mensen van nature streven naar kennis’, stellen De Regt en Dooremalen dat ‘alle mensen van nature streven naar het snapgevoel’. We zoeken naar het gevoel iets te begrijpen, maar of we het ook echt begrijpen is daarmee nog niet gezegd. Het is dus zaak om verder te kijken dan alleen dat gevoel. Doen we dat niet, dan kan het snapgevoel omslaan in een bias: een instinctieve vuistregel die soms in ons voordeel werkt, maar ook verkeerd kan uitpakken.
 

Eureka-moment

De Tilburgse professoren slaan hun vleugels wijd uit: ze schetsen een nieuw onderzoeksprogramma in de kentheorie. Het is duidelijk dat dat onderzoeksprogramma nog in de kinderschoenen staat. Een omschrijving van hoe dat snapgevoel nu eigenlijk voelt (Is het één gevoel? Voelt een aha-erlebnis hetzelfde als een eureka-moment?) komen we in het boek niet tegen, behalve dan dat het ‘prettig’ en ‘aangenaam’ is. De gehanteerde definitie van ‘begrijpen’ is nogal beperkt (‘sciëntistisch’), en het evolutionaire achtergrondverhaal waarin de auteurs het ontstaan van ons snapgevoel plaatsen oogt soms simplistisch. Ook is de grens tussen ‘metafoor’ en ‘analogie’ in de praktijk minder scherp dan De Regt en Dooremalen doen vermoeden. En het is de vraag of het streven om wetenschappelijke verklaringen geheel van metaforen te zuiveren wel haalbaar is. Het feit dat hun eigen boek doorspekt is van metaforen geeft daar in elk geval geen aanwijzing toe.

Niettemin, als we de losse eindjes vastknopen en de scherpe kanten ervanaf snijden, is het boek in de kern zeker de moeite waard. Mits dat kan, natuurlijk – ‘knopen’ en ‘snijden’ rond de ‘kern’ van een boek.