Home Liefde Heimwee naar seksuele achteloosheid
Liefde

Heimwee naar seksuele achteloosheid

Stephan Sanders vraagt zich af waarom hij zich als scholier niet wilde afficheren met de term ‘homoseksueel’. Michel Foucault leerde hem opnieuw denken.

Door Stephan Sanders op 30 juni 2015

Heimwee naar seksuele achteloosheid

Stephan Sanders vraagt zich af waarom hij zich als scholier niet wilde afficheren met de term ‘homoseksueel’. Michel Foucault leerde hem opnieuw denken.

Cover van 07/08-2015
07/08-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Er zijn een paar boeken die mij zo geraakt hebben dat ik na lezing de wereld niet alleen anders ging zien, maar dat zelfs mijn ik enigszins werd weggevaagd, en dat ‘iets in mij’ dingen begon te denken ‘die het ook zou kunnen denken’. Die zin is geïnspireerd door Michel Foucault, die ooit opmerkte dat ‘het er soms niet om gaat te denken wat je denkt, maar om na te gaan wat je óók zou kunnen denken’. Denken dus alsof er een nieuw personage in jezelf is opgestaan, wiens gedachtestroom je vrijelijk toelaat, alsof je een gast in je huis ontvangt en zegt: ‘Mijn huis is jouw huis. Gebruik het zoals je dat met je eigen huis zou doen.’ Dat klinkt nog als een beleefdheidsfrase die we allemaal weleens gebruiken om onze gastvrijheid te tonen. Maar in dit geval nam de gast de tekst letterlijk, en verbouwde dus mijn innerlijk.

Een van die boeken die me opnieuw leerden denken als was ik een ander is ongetwijfeld De wil tot weten geweest, Foucaults eerste deel van de Geschiedenis van de seksualiteit, dat in 1976 verscheen. Ik las het boek rond 1980, in het Frans, want de Nederlandse vertaling van SUN verscheen pas in 1984. En ondanks het feit dat het Frans hooguit mijn derde taal is, en Foucaults tekst niet van het simpelste soort – hij hield er een schrijftrant op na die ik ‘copieus’ en ‘romig’ zou willen noemen, als in de Franse haute cuisine – las ik dit boek alsof het hoogstpersoonlijk voor mij geschreven was. Iemand had de moeite genomen mij uitgebreid toe te spreken en mijn twijfels en onzekerheden onder woorden te brengen. Zelfs de twijfels waarvan ik niet zeker wist of het wel de mijne waren.

Bekentenis

Ik voel me nu gedwongen over te gaan tot een persoonlijke bekentenis. En dat is ironisch, omdat Foucault juist die vorm van schrijven, waarin ‘de westerse mens sedert drie eeuwen aan de opgave is gebonden om alles over zijn seks te vertellen’ bekritiseerd heeft. Het tegen heug en meug naar boven halen van de persoonlijke ‘vieze, kleine geheimpjes van de seks’ zag Foucault niet zozeer als een bevrijdingsvorm, maar als een manier om nauwgezet een vertoog te creëren dat het seksuele controleerbaar zou maken. De toegenomen vrijmoedigheid waarmee wij over seks zijn gaan praten ziet Foucault niet als opheffing van onderdrukking, maar eerder als een subtiele vorm van dwang. Wij mogen niet, wij móéten spreken over onze seks – in al zijn verschijningsvormen. En dat geldt niet alleen voor de homoseksueel; iedereen is het aan zichzelf verplicht om zijn seksuele praktijk te doorzoeken op onregelmatigheden, als een detective die iets op het spoor is – zonder precies te weten wat dan wel en waartoe dat graven zou moeten leiden. Eerder dan een ‘doe-vak’ is seks een ‘praat-vak’ geworden.

Foucault: ‘We bekennen onze misdaden, we biechten onze zonden, onze kindertijd […] we doen ons uiterste best om zo nauwkeurig mogelijk die dingen te zeggen die het moeilijkst uit te spreken zijn. […] Sedert de Middeleeuwen begeleidt de foltering de bekentenis als een schaduw. […] De westerse mens is een bekentenisdier geworden.’

Maar toch: zonder die gewone, zeker niet unieke voorgeschiedenis van mij, had De wil tot weten jaren later zeker niet zoveel indruk op me gemaakt. Wat wilde het geval? Ik merkte op de middelbare school dat ik me seksueel het meest aangetrokken voelde tot jongens en mannen. Daarvoor was een term gereserveerd: ‘homoseksualiteit.’ En die term hoefde toen al niet meer gefluisterd te worden. Ik herinner me een zeer progressieve toneelgroep die ons Twents lyceum aandeed, ergens in de late jaren zeventig, waarin homoseksualiteit als een revolutionaire kracht werd voorgesteld, iets heel tegendraads en prachtigs dus.

Seksueel privé

Toch verdomde ik het aanvankelijk om die term aan mezelf te verbinden. Zeer conservatieve ouders? Nee, behoorlijk liberaal en van de richting ‘Kind, als je maar gelukkig wordt’. Het kleine gymnasiumklasje alfa zelf: een wonder van tolerantie en welwillendheid. Later zouden alle jongens – op één na – zich homo noemen. Ik hield het bij biseksueel, toen en daar, alsof ik alle opties nog open wilde houden. De D66-stemmer van de seks, zo kon je mij omschrijven.

Waar kwam die tegenzin vandaan om me te afficheren als homo? Er stonden genoeg aardige medeleerlingen klaar om mij meteen te omhelzen, vooral de meisjes uit het oudere jaar, mijn moeder en haar vriendinnen hunkerden naar ‘het goede gesprek’ en het begrip dat ze dolgraag wilden opbrengen. En zelfs mijn vader, die vlak daarvoor nog mijn hockeycoach was geweest, zou manhaftig één keer slikken en me verzekeren dat er wat hem betreft niets veranderd was tussen ons twee. Maar precies dit welwillende reddingsteam, dat met gespreide armen stond te wachten op de wallenkant, zorgde ervoor dat ik me weigerde te laten vangen. Ik vreesde meelij, ik voorzag ‘acceptatie’ van mensen die ik zelf amper zag staan – ik was, kortom, bang ‘een geval’ te worden, aan wie de mensen hun overtollige liefdadigheidsgevoelens konden slijten.

Ik zou het toen niet zo verwoord hebben, maar terugkijkend zeg ik het wel: die ‘homobevrijding’, daar geloofde ik intuïtief niet in. Ik werd geacht eerst mijn hele seksuele hebben en houden op tafel te leggen, waarna er inspecteurs zouden komen die een en ander zouden keuren, zonder overigens hun eigen seksualiteit te problematiseren. Ik biechten, zij minzaam knikken. Dat was het dus: maatschappelijke acceptatie in ruil voor mijn seksuele privé. Ik vond het een hoogst ongunstige en oneerlijke deal.



Een paar jaar later, student alweer en als jongste lid opgenomen in kringen van de Rooie Flikkers – want gewone homo’s waren burgerlijk –, kreeg ik deze zin van Foucault onder ogen: ‘Ik veronderstel dat men het met mij eens zal zijn op de eerste twee punten: ik neem aan dat men bereid zal zijn te zeggen dat het vertoog over de seks sedert inmiddels drie eeuwen eerder is toe- dan afgenomen; en dat het ondanks bepaalde verboden die het met zich mee heeft gebracht, in meer fundamentele zin gezorgd heeft voor de stolling en inplanting van een heel stelsel van disparate vormen van seksualiteit.’ Inderdaad: ‘disparate vormen’ die in hun ongelijksoortigheid toch allemaal deel uitmaken van dat ene seksuele vertoog. De steeds preciezere definitie waarmee de homoseksueel werd afgebakend, had ook weer repercussies voor de heteroseksueel, want hoeveel verdachte smokkelwaar liet de hetero toe in zijn seksuele daden? De seks als geheel werd een zaak van scrupules en verdenking.

Spreekgebod

Vooral die eerste zin van Foucault – ‘Ik veronderstel dat men het met mij eens zal zijn’ – is ronduit komisch en provocerend. Want op het moment dat hij midden jaren zeventig deze woorden schreef, heerste allerwegen en zeker in progressieve kringen de ‘onderdrukkingshypothese’: vanaf grofweg de achttiende eeuw zou de seks met man en macht (en God) steeds meer zijn onderdrukt, culminerend in het zogenoemde Victoriaanse tijdperk, dat wel de donkerste episode van het seksuele taboe belichaamde. En pas in de loop van de twintigste eeuw, via Freud, Hirschfeld en Reich en de naoorlogse emancipatiebewegingen, had de seksualiteit het aangedurfd zich weer breed te maken en in het openbaar te tonen ‘zoals ze werkelijk was’.

Achteloos veegt Foucault hier de ideologie van de seksuele bevrijdingsbewegingen van tafel: het idee dus dat schaamte onze grootste vijand is in sexualis, en dat wij door steeds meer en openlijker over onze seksuele verlangens te spreken onszelf bevrijden van taboes die de onze niet hoeven zijn. Foucault ziet iets anders. Laten we als voorbeeld de bekende uitspraak nemen, die ten onrechte aan koningin Victoria wordt toegeschreven. Wanneer haar echtgenoot de seksuele daad van haar verwachtte, zou zij het volgende protocol hebben gevolgd: ‘I just lie down on my bed, close my eyes and think of England’

Kijk, is het idee, zo preuts en seksueel onderdrukt was die vrouw toen – en met haar een heel tijdperk. Maar Foucault zou ogenblikkelijk hebben opgemerkt dat biechtvaders, zielzorgers en later artsen steeds minder genoegen namen met dat ‘England’. Ze zouden willen weten: en hoe zag Engeland er dan uit? Welke vorm nam het aan? En wat is uw eerste associatie bij die vorm? Ovaal? Langwerpig? Et cetera. Ogenschijnlijk, zegt Foucault, werd seksualiteit in de achttiende en negentiende eeuw steeds meer onderdrukt, maar wie beter kijkt, merkt dat het aantal toezichthouders zich enorm uitbreidt: dat er een cartotheek van seksualiteiten wordt aangelegd, en dat juist de omzichtige en beladen belangstelling voor seks alleen maar toeneemt.

Wat ooit een taboe was, riep tegelijkertijd juist de belangstelling op van zenuwartsen en andere professionals, die daarin een kweekvijver zagen voor nieuwe en afwijkende seksuele vormen die in kaart moesten worden gebracht. Als antropologen die op zoek gingen naar onbekende stammen. In de loop van de twintigste eeuw veranderde de vorm van het taboe steeds meer. Van stopverbod werd het een spreekgebod. De vrijheid van spreken viel samen met de plicht tot spreken. Zo komt een nieuw type verdachte in beeld: de man of vrouw die er halsstarrig het zwijgen toe doet, heeft nu echt iets uit te leggen. Het taboe is niet langer datgene wat verborgen moet blijven, maar dat wat schuilgaat in de aarzelende stilte die de spreker laat vallen.

Het is de fuik die ik voorvoelde op de middelbare school: beken je diepste seksuele verlangens, en je zult gered worden. Ja, vulde ik in gedachten aan, ‘en daarna sluit het net zich’. Vrij, maar gevangen. Nu in de homoseksuele rol, waaraan je je ook consequent te houden hebt.

Coming-out

Foucaults verdienste is dat hij wees op het problematische idee van ‘seksuele bevrijding’. Hoe meer we praten over onze seksualiteit, hoe ruimhartiger we haar bekennen, des te meer leveren we ons uit aan de bibliothecarissen van de seks, die onze gedachten categoriseren en ons gedrag van labels voorzien. Vrij en getemd in een en dezelfde beweging. Wie iets met alle geweld in de openbaarheid wil brengen, omdat het taboe nu eindelijk eens moet sneuvelen, maakt van het private ook een publieke zaak, waar maatschappelijke zorg en beheer op z’n plaats zijn.

En de publieke seksualisering gaat ook na Foucaults dood in 1984 onverdroten door, ook dankzij nieuwigheden als internet, het mobieltje, YouTube, de selfie en de webcam. Zojuist lees ik dat zelfs mensen ‘die zich nooit seksueel aangetrokken voelen tot anderen’, de zogenoemde aseksuelen, uit de kast moeten komen. Er wordt dus van ze verwacht dat ze een kast waarin zich niets bevindt voor ons opendoen, zodat wij na inspectie kunnen concluderen: ‘Inderdaad, geen greintje seks.’ Je kunt dat emancipatie noemen, of een huiszoeking zonder aanleiding en zonder een gerechtelijk bevel. Zelfs de aseksueel voelt zich gedwongen een coming-out te beleven en zich tot seks te verhouden. De aseksueel, dat is net zoiets als de niet-blanke: iemand die zich definieert in termen van een gebrek of gemis. Het is hetzelfde als wanneer alle vrouwen zich consequent ‘niet-mannen’ zouden noemen.

Maar er is, zeker de laatste veertig jaar, toch sprake geweest van seksuele emancipatie of misschien zelfs van een heuse revolutie? Onmiskenbaar waar, met alle politieke voordelen van dien. Maar de homo die ik ten langen leste uit mijn eigen kast liet rollen, is niet te vergelijken met de man die er homoseksuele gedragingen op na hield in, zeg de zeventiende eeuw. Mijn homo-zijn definieert mijn psychologische zelf, het is uitgegroeid tot een karaktertrek die mij bepaalt, ook als ik geen seks heb, maar boodschappen doe. Juist dan, want de marketingafdeling is allang bekend met de special needs niche. De zeventiende-eeuwer zal het ook met mannen hebben gedaan, en waarschijnlijk was zijn repertoire niet eens zo verschillend, maar het idee dat die seksuele praktijk zijn hele existentie bepaalde, zal hem vreemd geweest zijn.

De moderne homo moest eerst zijn nieuwe vorm vinden en ‘uitgedokterd’ worden – een goede Nederlandse term, die de sectie homostudies van de Universiteit van Amsterdam begin jaren tachtig introduceerde, Foucault indachtig. En met de homo kreeg dankzij zenuwartsen, psychopathologen en psychiaters ook de hetero zijn plek toegewezen, net als de fetisjist en de sadomasochist. Wij spreken sindsdien van een scientia sexualis, die volgens Foucault typerend is voor het Westen: ‘Wij hebben op z’n minst één nieuwe lust uitgevonden: lust aan de waarheid, lust aan het kennen van die waarheid […]: een specifieke lust aan het ware vertoog over de lust.’

De verloren onschuld

Naast een onverbiddelijk criticaster van de westerse samenleving schuilt er ook een romanticus in Foucault, zeker als hij de scientia sexualis afzet tegen de ars erotica, de kunst van de erotiek, die van oudsher in China, Japan, India, en de Arabisch-islamitische maatschappijen zou hebben gebloeid. Er spreekt heimwee uit naar een zekere seksuele achteloosheid en het lijkt erop, zegt Foucault met zoveel woorden, dat wij westerlingen die hebben verloren.

Onze seksuele vrijheid uit zich niet in nonchalance of onbekommerdheid, maar neemt de vorm aan van een seksueel kruisverhoor waaraan wij onszelf onderwerpen. Wij zijn seksuele denkers geworden, geen doeners. Bij voorbaat kijken we argwanend naar onze seksuele praktijk, speurend naar ongerechtigheden die verklaard moeten worden. De biseksueel zal een zorgvuldig evenwicht bewaren tussen zijn mannelijke en vrouwelijke sekspartners, wil hij zijn seksuele identiteit nog waardig zijn. En de homoseksueel die het plotseling aanlegt met iemand van het andere geslacht? Hoe vaak mag zoiets voorkomen zonder dat zo iemand een bedrieger wordt? Identiteitsfraude gaat allang niet meer alleen om gestolen paspoorten.

Foucault zou het nooit zo primitief formuleren, maar het idee van de verloren onschuld schemert wel door in zijn werk. In niet-westerse Aziatische en islamitische landen, waar veel meer wordt gedaan dan gesproken, daar wordt seks eerder genoten dan gemeten. De contouren van een verwoest Arcadië doemen op. Dat zijn de momenten waarop je Foucault moet typeren met de woorden van de antropoloog Claude Lévi-Strauss: hij is ‘kritisch thuis, maar conformist in den vreemde’. Het Westen wordt uitentreuren bekritiseerd, en voor de rest van de wereld blijft een roze wolk over.


Vrije, blije homo

Jazeker, ik weet uit ervaring dat er praktisch gesproken veel handelingsvrijheid bestaat in bijvoorbeeld islamitische ‘mannenmaatschappijen’, waar homo’s met moeite te vinden zijn, maar homoseksueel gedrag veel minder onoverkomelijk is. Dat ziet er voor een buitenstaander zoals ik achteloos en ontspannen uit. Onschuldig, bijna. Maar zoals bekend kun je de onschuld maar één keer verliezen. Hoe gefascineerd ik ook was toen ik seks had met een man in Oman, die mij meteen daarna trots voorstelde aan zijn wettige echtgenote, zonder schijnbaar enige discrepantie te voelen, die ‘onschuld’ is mij niet gegeven. Ik kan niet terugreizen in de tijd, niet terug naar de pre-freudiaanse wereld, waarin seks enkel gedrag was en geen identiteit. Die scientia sexualis zit in mijn kop, mijn gedrag en mijn lichaam, en kan er niet zomaar uit gesloopt worden. Ik zou dat ook niet willen, want de moderne homoseksueel geniet tegenwoordig politiek bestaansrecht – en dat kon je van zijn historische voorganger niet zeggen. En mijn Omaanse minnaar van één keer kan doen wat-ie wil; maar zomaar homoseksueel zijn – dat kan-ie nou weer net niet.

De schaduwkanten van de westerse omgang met seks heeft Foucault precies in beeld gebracht, maar zijn blik wordt wel erg troebel wanneer hij die naar verre horizonten stuurt, waar niet de psychotherapeut toezicht houdt, maar de politie – als het moet op gewelddadige wijze.

De Amerikaanse filosoof Richard Rorty schreef: ‘Als je Foucault leest over de veranderingen in de Europese sociale instituties van de laatste driehonderd jaar, zou je nooit op het idee komen dat gedurende die periode het menselijk lijden aanzienlijk is afgenomen, en dat burgers steeds meer de kans kregen hun eigen manier van leven te kiezen.’

De geschiedenis van de ‘scientia sexualis’ bestaat niet louter uit beheersing, dwang en controle, maar heeft uiteindelijk ook emancipatoire mogelijkheden en politieke vrijheden opgeleverd, waarvoor Foucault nauwelijks oog had. Bevrijd zijn we niet, maar beter gaat het wel. De vrije, blije homo, en met hem alle andere seksuele personae (ho, he, bi, a en trans), betaalt een prijs. En Foucault heeft de rekening daarvoor tot op de komma opgemaakt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.