Home Gruwelen als entertainment

Gruwelen als entertainment

Door Lieven de Cauter op 17 augustus 2010

07-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

De grote gruwel, die van de oorlog, interesseert ons niet. Liever kijken we naar de ‘kleine gruwel’: ‘Het kind dat wordt verkracht, de moeder die haar kinderen vermoordt, dat is het zuiverste spektakel van de horror.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Pedofiele priesters, moeders die hun kinderen vermoorden, of, al wat langer geleden, Marc Dutroux en zijn opvolgers – op gezette tijden richt de blik van de media zich op een gruwelijk evenement, en wordt dat eindeloos uitgesmeerd of de beelden ervan herhaald. Vervolgens, even voorspelbaar, komt de berouwvolle of afkeurende reactie, de morele verontwaardiging. Hoe kunnen we dit voyeurisme van de afzichtelijke wandaad, dat ramptoerisme naar de bronnen van de gruwel begrijpen?
De gruwel is opgenomen in de ‘circulatie van het spektakel’: kranten over gruweldaden verkopen goed. De grote gruwel echter, die van de oorlog in Afghanistan, laat staan Irak, interesseert, merkwaardig genoeg, geen kat. Die is te complex en te ver weg, te verstrekkend ook en daarenboven, die wijst ons op onze verantwoordelijkheid, en is dus niet geschikt als entertainment. The powers that be willen dat we daarvan wegkijken. Liever kijken we naar natuurrampen: overstromingen, vulkaanuitbarstingen en vulkanen. Nog liever kijken we naar de kleine gruwel, als ik zo zeggen mag: het kind dat wordt verkracht, de moeder die haar kinderen vermoordt, dat is het zuiverste spektakel van de horror.
De gruwel moet bovendien passen in het oerfenomeen van deze tijd: de sequel, gruwelijke gebeurtenissen worden eindeloos uitgemolken, elke ontwikkeling houden de media in de gaten. Om ons te blijven boeien, moet elk nieuw bericht in de krant of uitzending op tv altijd sneller, sterker, spectaculairder. Daar geldt de logica van de groei, de wet van de verheviging. De vermenigvuldiging van onze media en de expansie van de virtuele ruimte van de ‘beeldschermenwereld’ wakkert deze versnelling alleen maar aan. De kranten, ook de zogenaamde kwaliteitskranten, nemen alsmaar meer dergelijke berichten op, die soms wekenlang worden opgevolgd (de sequel!). Ook internet is natuurlijk een grabbelton: via dubieuze sites en filmpjes die zelf zijn te plaatsen, wordt de kleine gruwel snel gedistribueerd.

Aristoteles

Wat daarvan te denken? Misschien kan Aristoteles ons helpen. In zijn Poëtica schrijft hij deze beroemde – maar toch nogal onbekende en vooral onuitputtelijke – bladzijde: ‘Mensen hebben van jongs af een natuurlijke neiging tot uitbeelding (mimesis) en verschillen daarin van alle andere dieren. Ze doen meer aan uitbeelding; leren veel dingen vooreerst door uitbeelding en beleven plezier aan de confrontatie met uitbeeldingen. Een bewijs van dat laatste is dat we met een zeker plezier kunnen kijken naar precieze en werkelijkheidsgetrouwe afbeeldingen van dingen die pijnlijk of naar zijn wanneer we ze in werkelijkheid zien, zoals de vormen van de laagste, wanstaltige diersoorten, of een lijk.’ De filosoof definieert hier de mens als een mimetische diersoort, dat wil zeggen een soort die plezier beleeft aan en leert door nabootsing, weergave, voorstelling, uitdrukking en afbeelding, want mimesis betekent dat allemaal. Maar belangrijker nog voor ons is wat hij daar in één adem uit afleidt: het kijkplezier aan het akelige maakt deel uit van het wezen van de mens. Aristoteles dixit! Geen nood dus: onze ongezonde aandacht voor het afgrijselijke en obscene blijkt totaal normaal.

Maar waarom moet Aristoteles, na de mens tot enig verbeeldend wezen te hebben gepromoveerd, meteen naar akelige dingen zoals spinnen of lijken verwijzen? Wel, wat op het eerste gezicht een wat afgrondelijke zijsprong leek, is bij nader inzien nogal wiedes. Hij wil zijn lezers langs zijn neus weg voorbereiden op de horror van de tragedie, want dat is waar zijn Poëtica over gaat. Zijdelings brengt hij de donkerte van het treurspel aan. Want wat zegt Aristoteles hier? De mens is een dier dat genoegen beleeft aan uitbeeldingen van pijnlijke of akelige dingen. Men zou het de oerpornografie van het beeld kunnen noemen, de oerfascinatie voor het sinistere, akelige, griezelige, afgrijselijke, ja het afzichtelijke, zolang het maar uitgebeeld is of naverteld. Aristoteles dacht aan Griekse tragedie, wij denken aan foto, televisie, film, internet of krantenartikels.

Maar toch is er een allesbepalend verschil tussen de Griekse tragedie en de tegenwoordige media. In de Griekse tragedie is de lust die de toeschouwer ontegenzeggelijk beleeft aan de uitbeelding van het gruwelijke, volgens Aristoteles verbonden met herkenning, en zelfs met medeleven. Bij moderne media moet het monsterlijke vooral monsterlijk blijven, en het beoogde effect is dat de kijker of lezer zich ‘veilig’ kan verlustigen en vervolgens zijn moreel afkeurende oordeel kan uitspreken. Het effect van Griekse tragedies is anders: het verschrikkelijke lot van Oedipus die zijn vader doodt en met zijn moeder slaapt, is dermate kunstig uitgebeeld, dat het ons laat vrezen (phobos) dat ons hetzelfde zou kunnen overkomen. Oedipus schuilt in ons allemaal, laat de tragedieschrijver ons zien, en juist daarom kunnen we hem niet zonder meer verwerpelijk vinden. Sterker nog: we voelen medeleven (eleos) met hem. Vrees en medeleven zijn symmetrisch: wat ik vrees voor mezelf, zegt Aristoteles elders (in de Retorica), daar heb ik medelijden mee bij een ander.

Genot en afschuw

Hoewel Aristoteles het nooit met zoveel woorden zegt, lijkt hij op ingenieuze wijze plezier, vrees en medelijden met elkaar te verweven. Wat volgens hem de begaafde tragedieschrijver doet, is het louter pijnlijke of afschuwelijke transformeren tot een theaterstuk, een uitbeelding of uitvoering, dat juist daarom de kijker pleziert. Immers: de mens is het wezen dat plezier beleeft aan nabootsing. Dit plezier is tegelijkertijd huiveringwekkend, zoals kippenvel een combinatie kan zijn van genot en afschuw, omdat de kijker zichzelf herkent in het duistere dat hem wordt voorgeschoteld.

Dit kippenvel, de tragische huiver, is volgens Aristoteles zuiverend en ontspannend. Catharsis is het woord dat hij gebruikt voor die ontspanning, een term uit de antieke geneeskunde die reiniging (bijvoorbeeld door een aderlating) betekent. Het begrip vormt het sluitstuk van zijn definitie van de tragedie: ‘De tragedie is de uitbeelding van een nobele handeling […] en, door het opwekken van medeleven (eleos) en vrees (phobos) bewerkt ze de uitzuivering (catharsis) van dit soort emoties.’

De tragedie geeft aan de horror een menselijk gezicht, ze stelt ons ook in staat tot catharsis, tot een bevrijding. Wat kunnen we daaruit leren? We zijn allemaal Oedipus of Medea, Antigone of… Dutroux? Aha! Maar wij herkennen ons niet in Dutroux. Ergo: Misschien zijn we een cultuur zonder echte tragedie en zonder catharsis. Wat kan dat betekenen? Misschien dit: zolang we onszelf niet herkennen in Dutroux, in de pedofiele priester, de seriemoordenaar, de moorddadige moeder, zullen we niet op hen uitgekeken raken. Omdat we de donkere kant van onszelf weigeren te herkennen, genieten we er des te meer van als voyeurs in het spektakel van anderen deze duisternis belichamen. Het medeleven blijft echter achterwege. De symmetrie tussen vrees en medeleven is doorbroken. Conclusio? Een cultuur zonder tragedie is een cultuur zonder medelijden.