‘Burgers zullen hun soevereiniteit slechts overdragen aan de staat in ruil voor bescherming door diezelfde staat,’ beweert de Britse filosoof Thomas Hobbes in Leviathan (1651). Daarmee kenschetst hij ons als bange en calculerende types die eieren voor hun geld kiezen in een grimmige wereld. Soms denk ik dat Hobbes de huidige politieke gemoedstoestand daarmee goed treft.
In feite staat Hobbes aan de wieg van de politieke speltheorie: partij A doet een zet, waarop partij B een tegenzet laat volgen – allemaal strikt geredeneerd vanuit de eigen belangen. De resulterende stand van zaken noem je in de hobbesiaanse denkwereld ‘goed’.
Daarmee is het hele begrip ‘goed’ ontdaan van de betekenis die het heeft in onze intieme binnenruimte. Daar is ‘goed’ geen beschrijving van een uitkomst, maar een richtinggevend ideaal. ‘Goed’ vraagt altijd aandacht voor het verschil tussen realiteit en droom.
Onze bange overheid spreekt momenteel vooral in termen van haalbaarheid en controle. Ik snak naar verhalen over wat ons daadwerkelijk beweegt. Waar hoop je op, waar droom je van? Anders gezegd: wat is jouw reactie op de filosofische oervraag hoe we dat vreemde leven van ons eigenlijk goed leven?