Home Gewelddadig, maar machteloos

Gewelddadig, maar machteloos

Door Sebastien Valkenberg op 26 maart 2013

09-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Waarom staan de ontvoerders van twee Franse journalisten machteloos? Omdat alle Fransen, moslim of niet, één front vormen. Het laat zien dat geweld en macht niet samengaan – zoals ook de Verenigde Staten aan den lijve ondervinden in Irak. Hannah Arendt wist dit overigens allang.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op 20 augustus werden de Franse journalisten Georges Malbrunot en Christian Chesnot in Irak – zeer waarschijnlijk in Falluja – ontvoerd. Een groep die zichzelf presenteert als het ‘Islamitisch Leger in Irak’ liet via een videoboodschap weten tegen welke eisen ze vrij zouden komen. Frankrijk, nota bene het land dat zich het felst heeft uitgesproken tegen de oorlog in Irak, diende de dit voorjaar aangenomen hoofddoekjeswet onmiddellijk in te trekken. Het Islamitisch Leger in Irak dacht te kunnen herhalen wat Al-Qaeda in Madrid op 11 maart had gedaan: door geweld de politiek van een land te beïnvloeden. Echter, wat Al-Qaeda wel lukte met Spanje lukte het Islamitisch Leger in Irak niet met Frankrijk. De Spaanse cel van Al-Qaeda blies vier treinen op in Madrid. De werkelijke winst voor de terroristen zat hem niet in bijna 200 doden en ruim 2000 gewonden, maar in de politieke nasleep ervan. In de Spaanse verkiezingen in het weekend erop versloeg de socialist Zapatero de zittende premier Aznar door het Spaanse volk te beloven dat hij de Spaanse troepen onmiddellijk uit Irak zou terugtrekken. Aldus geschiedde. Hij was nauwelijks geïnstalleerd als premier of de 1300 militairen werden naar huis gehaald.

Een dergelijk scenario moet ook het Islamitisch Leger in Irak voor ogen hebben gestaan toen het de twee journalisten kidnapte. Het pakte heel anders uit. Franse moslims gingen de straat op. De hoofddoekjeswet, ook al waren ze er fel tegen, was een binnenlandse aangelegenheid en daar moesten de ontvoerders zich niet mee bemoeien.

Macht en geweld

Wat zich hier voltrok was misschien wel de grootste triomf in de war on terror tot nu toe. Daar kan geen shock and awe tegenop. In de straten van Parijs werd getoond dat terreur komt tot waar je het laat komen. Hannah Arendt heeft dit haarscherp geanalyseerd in haar essay On violence uit 1969 – sinds kort vertaald in het Nederlands als Over geweld. Het is een hardnekkig misverstand, aldus Arendt, dat geweld een uitdrukking van macht is. De opvatting dat macht niets anders is dan bevoegd of geïnstitutionaliseerd geweld gaat terug op een lange en respectabele traditie. Arendt noemt de belangrijkste hieruit – Thomas Hobbes, Voltaire, Von Clausewitz, Max Weber en zelfs Mao Tse-tung – en verbaast zich over deze bonte stoet denkers. (‘Zou het dan werkelijk zo zijn dat iedereen van links tot rechts, van Bertrand de Jouvenel tot Mao Tse-tung, het over zo’n fundamenteel punt in de politieke filosofie als de aard van de macht eens is?’) Hoe hardnekkig dit misverstand is, blijkt uit de stukken in de kranten en opiniebladen waarin de supermacht van de Verenigde Staten wordt ‘aangetoond’ aan de hand van het astronomische defensiebudget. Er staat de VS een reusachtig potentieel aan geweld ter beschikking, ergo: ze zijn het machtigste land ter wereld. Dat geweld en macht niet tot elkaar te herleiden zijn hebben de VS ook aan den lijve ondervonden toen ze regime change in Irak afdwongen om er democratie te vestigen. Dat eerste ging snel en eenvoudig: in anderhalve maand was die klus geklaard en maakte Bush zelfverzekerd, haast triomfantelijk het einde van de gevechtshandelingen bekend. Het leger van Saddam Hoessein was bij lange na niet opgewassen tegen het militair geweld van de VS en werd in anderhalve maand onder de voet gelopen. Zo snel als afzetting van Saddam ging, zo moeizaam verloopt de nation building met als doel democratie. We zijn er elke dag getuige van via de televisie. Maar de harten van de Irakezen worden dan ook niet gewonnen met tanks en bommenwerpers.

Heel het boek van Arendt is erop gericht de definitie van macht als geïnstitutionaliseerd geweld als misvatting te ontmaskeren. Macht definieert zij als het vermogen in eensgezindheid te handelen. Macht behoort toe aan een groep. Arendt: ‘Wanneer we van iemand zeggen dat hij “aan de macht” is, bedoelen we eigenlijk dat hij door een bepaald aantal mensen is gemachtigd uit hun naam te handelen.’ Geweld kan het daarentegen tot op zekere hoogte stellen zonder aantallen en is instrumenteel van karakter. Daarom kan Arendt concluderen: ‘De uiterste vorm van macht is allen tegen één, de uiterste vorm van geweld is één tegen allen.’ De tasjesdief is in staat ‘gehoorzaamheid’ bij zijn slachtoffers af te dwingen door te dreigen met een mes, en dat geldt ook voor de bankrover die een hele bank kan gijzelen met een pistool. Anno 2004 maakt de terrorist gebruik van precies diezelfde logica – één tegen allen met behulp van een wapen –, alleen hoeft hij zich niet meer te behelpen met een mes of een geweer. De huidige terrorist staat veel krachtiger wapens ter beschikking. Dankzij de globalisering is een dirty bomb relatief eenvoudig te vergaren op de nucleaire wereldmarkt. Dit fenomeen – de enkeling die in staat is het in zijn eentje op te nemen tegen grote groepen – noemt New York Times-columnist Thomas Friedman de super empowered individual. De bekendste super empowered individual is – met voorsprong – Osama bin Laden die in staat is gebleken het in zijn eentje op te nemen tegen het grote Amerika. De asymmetrie die er ontstaat is absurd. Toen Al-Qaeda in 1998 de aanslagen pleegde op twee Amerikaanse ambassades in Afrika, werd Bin Laden het doelwit van het immense Amerikaanse leger. Friedman: ‘De Verenigde Staten vuurden 75 kruisraketten van één miljoen dollar per stuk af, op één persoon!’

Studentenprotesten

Hoeveel geweld de terrorist ook inzet, hij verschaft zich er geen macht mee. Dit laat zich het beste illustreren aan de hand van een voorbeeld van Arendt zelf. In de jaren zestig – On violence dateert uit 1969 – gebeurde het nogal eens dat colleges werden verstoord door oproerkraaiers (die zichzelf ‘geëngageerd’ of ‘progressief’ noemden). Met behulp van geweld – ‘schreeuwen en relletjes trappen, etc’ – kon zo’n enkeling de docent het lesgeven onmogelijk maken. Het zou verkeerd zijn, zoals de ‘andersdenkende’ (typering van Arendt) doet, om de overwinning uit te roepen. Niet de minderheid overwint hier; het is de meerderheid die verliest. Omdat ze in de overgrote meerderheid zijn, kan de rest van de studenten de ordeverstoorder overmeesteren en onschadelijk maken. Ze weigert echter deze macht van het getal in te zetten. Ze laat het allemaal maar over zich heenkomen, kijkt volgens Arendt ‘geamuseerd naar het schouwspel’ en maakt zich ongemerkt tot latente bondgenoot van de minderheid. 

Wat Arendt verontrust is niet dat een enkeling in staat is een college plat te leggen, maar de politieke lethargie van de rest die het allemaal wel gelooft. ‘Het academisch proces gaat ten onder omdat niemand bereid is voor de status-quo meer dan een vinger uit te steken – de opgestoken vinger waarmee men stemt.’ Ze maakt zich oprecht boos over het gepraat over de kleine ‘minderheden van militanten’. Die krijgen volgens haar te veel aandacht die ze niet verdienen. Hen wordt veel te veel macht toegeschreven. Om te laten zien dat de enkeling nooit drager van macht kan zijn, vraagt Arendt aan de lezer: stel je dezelfde situatie van de enkeling die een college verstoort eens voor in een heel andere setting. Wat zou er gebeurd zijn als een paar joden in Hitler-Duitsland een college van een antisemitische professor zou verstoren? Arendt laat het antwoord aan de lezer, maar het is niet moeilijk om te bedenken wat er gebeurd zou zijn. De joodse minderheid zou níet door een onverschillige meerderheid worden gadegeslagen en zou daar zeker géén latente bondgenoot hebben gevonden. Integendeel. De meerderheid zou zich aansluiten bij de professor, waardoor zich een massief machtsfront tegen de joden vormt.

Demonstratie van macht

Toen het Iraaks Islamitische Leger de journalisten gijzelde dacht het, om Arendts voorbeeld van de studentenprotesten als metafoor te gebruiken, een collegezaal met passieve of meegaande studenten aan te zullen treffen. Misschien hoopte de gijzelnemers zelfs dat een deel ervan zich achter hen zou scharen en hun achterban zou vormen. Dan had het geweld dat zij inzetten steun gekregen van een groep en was het overgegaan in macht. Het zou heel anders lopen. In tegenstelling tot de studenten maakten de demonstranten wél gebruik van hun macht. Ook al waren ze het inhoudelijk eens met het Islamitische Leger en waren ze fel gekant tegen de hoofddoekjeswet. Demonstrante Samia Driss toen ze werd geïnterviewd op straat: ‘Onze vrijheid van godsdienst wordt niet gerespecteerd door de Franse staat. Maar dat is een probleem van ons Fransen onder elkaar, daar heeft dat zogenaamde “Islamitische Leger” in Irak niets mee te maken.’ Vertaald naar de metafoor van de collegezaal: wij hebben geen herrieschoppers nodig om de misstanden in de collegezaal aan de kaak te stellen (want die zijn er), dit gevecht gaan we zelf wel aan met de docent. Het gevolg? Plotseling waren de twee journalisten als ruilwaar enorm in waarde gekelderd en stonden de kidnappers nagenoeg machteloos.

Hannah Arendt, Over geweld, uitg. Atlas, Amsterdam 2004, € 16,50