Home Gelijkheid, verschil of diversiteit?
Vrouwelijke denkers

Gelijkheid, verschil of diversiteit?

Door Marli Huijer op 26 februari 2014

Cover van 03-2014
03-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Marli Huijer worstelt met een dilemma als ze voor haar multiculturele klas staat: moet ze haar vrouwelijke studenten emanciperen? Of zijn er culturele verschillen die ze maar beter kan respecteren?

Een studente (1,75 meter) klaagt in de pauze tussen de colleges dat ze veel te lang is om een man te vinden. Zeker in haar cultuur. Mijn voorstel om een kortere man te nemen wuift ze verontwaardigd weg: ‘Nee zeg, dat zou lachen worden op de bruiloft!’

Komt haar voorkeur voor een langere man voort uit een vrije keuze? Of is die het resultaat van dwingende culturele conventies? Als dat laatste het geval is, moet ik dan niet aan de feministische arbeid, haar duidelijk maken dat ze voor zichzelf moet kiezen? Of kan ik maar beter zwijgen? Ik leg mijn dilemma voor aan mijn Facebook-vrienden, die vrijwel unaniem voor het eerste gaan. Juist bij studenten die voor filosofie kiezen zou je het feministische of cultuurkritische gesprek moeten aangaan. Eén vriend raadt me aan om dat juist niet te doen en het pragmatisch op te lossen: ‘Het klinkt mij in de oren als een mengeling van “jong meisje is onzeker” en “jong meisje spot met culturele conventies”.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de dagelijkse onderwijspraktijk op een grootstedelijke hogeschool staan docenten regelmatig voor het dilemma of ze voorrang moeten geven aan gelijkheid (tussen man en vrouw, of tussen hetero-,bi- en homo) of aan (cultureel) verschil. Klassen zijn tot soms voor 80 procent samengesteld uit studenten van wie de ouders niet in Nederland zijn geboren, maar in landen als Marokko, Iran, Suriname, Turkije, Indonesië. Velen van hen zijn opgevoed met opvattingen over man-vrouwverhoudingen die anders zijn dan die waarvoor feministen in Nederland jaren hebben gestreden. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is niet voor alle studenten vanzelfsprekend. Voorstellen tot omkering van bestaande rolpatronen – de vrouw als kostwinner en de man als verzorger van de kinderen – wekken hilariteit.

Het is verleidelijk om de door feministen bevochten opvattingen als superieur aan die van de studenten te beschouwen: na tientallen jaren strijd mag toch duidelijk zijn dat vrouwen en mannen gelijk zijn en daarom gelijk behandeld moeten worden. Die superioriteit kan reden zijn om studenten de ideologie van gelijkheid mee te geven. De docent kan er bijvoorbeeld op wijzen dat voltijds moederschap niet bijdraagt aan de zelfontwikkeling van moeder en kind, en een belangrijke oorzaak is van de slechte economische positie van alleenstaande moeders. In de praktijk faalt die strategie, niet alleen omdat studenten geleerd hebben zich kritisch te verhouden tot de lesstof, maar ook omdat deze niet aansluit bij de ervaringen die ze in hun dagelijkse leven opdoen. ‘In onze cultuur scheiden mensen niet, mevrouw’, pareren ze de armoede onder alleenstaande vrouwen. En wat zelfontplooiing betreft, hun moeders mogen dan minder kansen hebben gehad, zij hebben er wel voor gezorgd dat hun kinderen zich nu kunnen ontwikkelen.

Simone de Beauvoir
Veel feministen zullen het weerwoord van de studenten afdoen als een uiting van een patriarchale cultuur, waarin vrouwen aanzienlijk minder te zeggen hebben dan mannen. De keuzes die deze vrouwen maken kunnen niet serieus worden genomen, omdat ze niet gericht zijn op gelijkheid met mannen. Vrouwen die ervoor kiezen om thuis met de kinderen te zitten, om een hoofddoek te dragen of om een geliefde op grond van zijn lengte af te wijzen, zijn volgens dit gelijkheidsfeminisme niet echt vrij.

Aan de basis van dit gelijkheidsfeminisme staat het boek De tweede sekse (1949) van de Franse filosofe Simone de Beauvoir. Haar stelling dat je niet als vrouw wordt geboren, maar tot vrouw wordt gemaakt, betekent dat de ongelijkheid tussen man en vrouw niet aan het sekseverschil te wijten is, maar aan de ongelijke behandeling die hun in de opvoeding en later ten deel valt. Om zich van die ongelijkheid te bevrijden moeten vrouwen gelijke burgerrechten krijgen en economisch zelfstandig worden. Een vrouw die door een man wordt onderhouden, kan volgens De Beauvoir niet echt vrij en onafhankelijk zijn. De vloek die op de economisch afhankelijke vrouw rust is dat zij door het ontbreken van economische zelfstandigheid niet de kans krijgt om zichzelf te verwerkelijken.

Economische zelfstandigheid is echter pas de eerste stap. De vrouw moet zich vervolgens ook losmaken van alle morele, sociale en psychologische vooroordelen over wat de vrouw is en hoe zij zich hoort te gedragen. Ook op seksueel gebied zou de vrouw even vrij moeten kunnen zijn als de man. Door een ‘mannelijke onafhankelijkheid’ te veroveren kan ze vanuit vrijheid op zoek naar een gelijkwaardige partner. De Beauvoir gaf daarin het goede voorbeeld: haar levenslange gezel en geliefde Jean-Paul Sartre was met zijn 1,59 meter in alle opzichten haar gelijke.

Tot slot zou de onafhankelijke vrouw zich op weg naar grotere gelijkheid volgens De Beauvoir moeten bevrijden van die verplichtingen van het huishouden en het moederschap die haar belemmeren in haar onafhankelijkheid. Huishoudelijke taken delen of uitbesteden, meer crèches en kinderopvang of desnoods geen kinderen nemen helpen de vrouw op weg naar een eigen leven.

Toch realiseerde ook De Beauvoir zich dat het streven naar gelijkheid problematisch kan zijn. De vrouw die zich aan sociale conventies onttrekt, wordt vaak als een rebel gezien. Zij loopt het risico dat haar dierbaren haar zullen buitensluiten. Zussen en vriendinnen ontwijken haar, terwijl ze hen juist hard nodig heeft om zich bij tijd en wijle te kunnen terugtrekken uit de hardheid van de wereld. En bovendien: iedere vrouw wil ook zelf als vrouw gewaardeerd worden; ze wil ook ‘tot haar eigen bevrediging een echte vrouw zijn en blijven’.

Blanke feministen
In het gelijkheidsfeminisme, dat in het voetspoor van De Beauvoirs boek ontstond, ligt de nadruk op gelijke kansen op persoonlijke autonomie: iedere man of vrouw moet in gelijke mate in staat zijn om zonder inmenging van anderen zichzelf te ontplooien. Zelfverwerkelijking is binnen het gelijkheidsfeminisme het hoogste gelijkheidsideaal.

Tegenover dit gelijkheidsfeminisme kan het verschilfeminisme worden geplaatst. Het verschilfeminisme verzet zich tegen de invulling die de gelijkheidsfeministen geven van het begrip ‘gelijkheid’. Gelijkheid betekent binnen deze stroming niet dat ieder mens gelijkelijk naar zelfverwezenlijking streeft, maar dat verschillen gelijkelijk worden gewaardeerd. Ook de keuze om zichzelf niet te ontplooien wordt in dit perspectief serieus genomen en gewaardeerd.

Het verschilfeminisme ontstond in de jaren tachtig uit onvrede over de invulling die de toen voornamelijk blanke, hoogopgeleide feministen gaven aan het begrip ‘vrouw’. Laagopgeleide vrouwen, zwarte vrouwen en vrouwen uit andere culturen herkenden zich niet in het beeld dat van de vrouw werd geschetst, en ook niet in het doel dat werd nagestreefd. Discriminatie op grond van ras of cultuur bleek voor hen zeker zo belangrijk om te bestrijden als discriminatie op grond van geslacht. ‘De’ vrouw, zo constateerden verschilfeministen, bestaat niet. Er zijn vele vrouwen, die niet alleen verschillend zijn, maar ook verschillende belangen hebben.

Zelfs binnen een en dezelfde vrouw kunnen die verschillen aan de orde zijn. Haar identiteit kan veelvoudig of hybride zijn, waardoor zij zich nu eens verbonden voelt met mensen die strijden tegen racisme of sociale misstanden en dan weer met mensen die zich tegen vrouwenonderdrukking weren.

Om die verschillen tussen en binnen vrouwen boven tafel te krijgen is het van belang om de standpunten en gezichtspunten van vrouwen zelf te horen. De Amerikaanse wetenschapsfilosofe Sandra Harding stelde in het boek Whose Science, Whose Knowledge. Thinking from Women’s Lives (1991) dat het denken vanuit het standpunt van vrouwen tot andere kennis leidt dan het denken vanuit het standpunt van mannen. Maar zelfs het denken in twee termen (vrouw/man) is haar te beperkt: feitelijk zouden we de verschillen tussen alle mensen serieus moeten nemen en moeten onderzoeken welk kennisverschil het maakt wanneer we achtereenvolgens het standpunt innemen van een rijk of arm, gekleurd of wit, alleenstaand of getrouwd, hetero-, homo- of biseksueel persoon – en alle samengestelde identiteiten daartussen.

Vrouwenbesnijdenis
Standpunt- en verschilfeministen zullen het weerwoord van mijn studenten aangrijpen om een gesprek aan te gaan over verschil. Welke kennis levert het specifieke standpunt van de studenten, of van hun moeders, op? Hoe is hun identiteit samengesteld en wat zijn voor hen nastrevenswaardige doelen?

De dialoog tussen verschillende perspectieven is voor verschilfeministen een middel om ongelijke machtsverhoudingen zichtbaar te maken en om op nieuwe manieren naar gelijkheid te streven.

Een veelgehoord bezwaar tegen het verschilfeminisme is dat de erkenning van verschil geen excuus kan zijn om elk verschil te accepteren. Sommige verschillen zijn altijd onacceptabel. Geweld tegen vrouwen, het weigeren van onderwijs aan meisjes en vrouwenbesnijdenis moeten nooit worden getolereerd, zelfs niet als vrouwen zelf deze praktijken voorstaan of bepleiten. Denkers of politici die gelijkheid boven alles stellen, zullen een dialoog over vrouwenbesnijdenis zinloos vinden, omdat deze praktijk voortkomt uit een onderdrukte positie van de vrouw en dus per definitie bestreden moet worden.

Een tweede bezwaar, dat gewoonlijk uit het verschilkamp zelf komt, is dat het een elite aan witte, hoogopgeleide vrouwen blijft die eenzijdig haar oor te luisteren legt bij vrouwen die minder macht en zeggenschap hebben. Andersom is dat niet het geval, met gevolg dat er een reddersmentaliteit onder witte feministen is ontstaan: zij denken de achterstand van andere vrouwen te begrijpen en proberen vanuit dit begrip op allerlei manieren daar iets aan te doen. Hoe begrijpelijk die laatste reactie ook is, die getuigt van een niet-serieus-nemen van vrouwen met een andere culturele of sociale achtergrond. ‘Feminisme is allang geen bezigheid meer voor verlichte blanke, hoogopgeleide vrouwen die reddingsvestjes staan uit te delen aan moslimvrouwen, zodat ze veilig op hun emancipatiegolven kunnen surfen’, fulmineerde publiciste Nadia Ezzeroili begin dit jaar in de Volkskrant. Nederlandse vrouwen met kleur kunnen hun eigen boontjes doppen; daar hebben ze de witte, hoogopgeleide feministen niet voor nodig.

Om tegemoet te komen aan deze eerder ook al geformuleerde bezwaren zijn feministen sinds eind jaren negentig op zoek naar nieuwe vormen van politieke verbondenheid. Welke mogelijkheden zijn er om de toewijding aan gelijkheid te verbinden met de erkenning van de verschillen? Hoe kunnen vrouwen en feministen door de verschillen heen solidair met elkaar zijn? Het antwoord daarop kan worden gevonden in de tegenwoordig populaire netwerkgedachte: vrouwen met verschillende vragen en achtergronden bouwen netwerken met elkaar, die hen in staat stellen om zich gezamenlijk te weren tegen onrechtvaardige machtsverschillen. Die werkwijze gebruikt WOMEN Inc., het belangrijkste Nederlandse vrouwennetwerk dat vrouwen de gelegenheid biedt om vanuit eigen waarden en eigen kennis met andere vrouwen in contact te treden om op die manier hun netwerk, en daarmee hun kracht en solidariteit, te versterken. De gedachte achter deze strategie is dat vrouwen door coalities met elkaar aan te gaan waarin zowel gender-, ras-, culturele als sociale verschillen een plaats krijgen slim gebruik kunnen maken van elkaars kracht.

Denkgereedschap
Wat betekent die netwerkgedachte voor mijn klas met zijn diversiteit aan culturele verschillen? Het voordeel van filosofie doceren is dat man-vrouwverschillen en cultuurverschillen niet rechtstreeks, maar zijdelings aan de orde komen. Door langzaam en secuur teksten te lezen van Immanuel Kant, Martha Nussbaum of Hannah Arendt komen onderwerpen als mondigheid, zelfstandig denken, rechtvaardigheid en pluraliteit bij herhaling aan de orde. Nietzsches tekst over de dood van God gebruiken we om over de relevantie van geloof voor de moraal te spreken. Kants tekst over mondigheid levert verhitte gesprekken op over mensen die niet zelfstandig durven te denken. Studenten en studentes krijgen op die manier het denkgereedschap aangereikt waarmee ze kritisch over hun eigen en andermans standpunt leren na te denken. Spelregel bij het bespreken van teksten is dat er geen autoriteit is buiten de tekst. Geen man of vrouw, geen student of docent heeft het laatste woord over de interpretatie van de tekst. Alleen argumenten over de tekst zelf zijn valide. Dat vergt van zowel de docent als de studenten dat zij alle meegebrachte bagage aan culturele oordelen en vooroordelen achter zich laten. Elk standpunt, hoe afgesleten ook, vraagt telkens opnieuw om overtuigende argumenten, die bestand moeten zijn tegen de tegenargumenten van de docent of andere studenten. Door de pluraliteit aan standpunten serieus te nemen – wat betekent dat studenten zich secuur inlezen in het standpunt van een ander, dat ze dat standpunt in eigen woorden kunnen verwoorden en kunnen beargumenteren wat ze erin onderschrijven of verwerpen – ontstaat een intercultureel gesprek. Via de filosofie overstijgen we de alledaagse werkelijkheid even, maar juist daardoor zijn culturele verschillen bespreekbaar.

Terug naar de klas. Als de pauze bijna voorbij is, vraagt een mannelijke student met dezelfde culturele achtergrond als de jonge vrouw of zij zichzelf niet overschat. Ziet ze eigenlijk wel dat hij langer is dan zij? De vrouwelijke student gelooft hem niet en gaat rug-aan-rug met de man voor me staan. De man blijkt zeven centimeter langer.

Mijn ene vriend heeft gelijk: de vrouwelijke studenten in mijn klas zijn niet op één identiteit vast te pinnen. De zekerheid en onzekerheid over wie ze zijn worden gebruikt om al onderzoekend en experimenterend een eigen stevige positie en identiteit te bereiken. Soms roepen ze daarbij lachend mijn hulp in, al was het maar om te laten zien dat ze aan hun eigen kracht genoeg hebben.