Als we overtuigd zijn van een waarheid zetten we er graag een punt achter. En zo is het, punt. Een punt is de meest puntachtige manier om je punt te maken. Vaak wordt zo’n punt een uitroepteken. Een uitroepteken is eigenlijk niets anders dan een pijl die de punt nog eens wil benadrukken. En dit laat meteen de tragiek van eenduidigheid zien. Terwijl het uitroepteken een punt kracht wil bijzetten, verandert dat de eenvoudige puntachtigheid in een harde schreeuw.
Maar het wordt nog paradoxaler. In De filosofie van het alsof laat de Duitse filosoof Hans Vaihinger (1852-1933) zien dat alle punten en ook alle lijnen in de meetkunde tegenstrijdige verzinsels zijn. Voor elke wiskundige figuur nemen we van punten en lijnen gemakshalve aan dat ze alleen grens zijn en zelf geen ruimte innemen. Natuurlijk nemen punten en lijnen wel ruimte in, anders zouden ze er niet kunnen zijn, maar we doen dus even alsof dit niet het geval is. Zonder deze aanname bestaat de wiskunde niet. Sterker nog, volgens Vaihinger kan geen enkele kennis bestaan zonder gebruik te maken van een ‘alsof’, zonder ‘een voorstelling’ van de realiteit. ‘Wij moeten in elk geval de naïeve opvatting laten varen alsof het gedachte werkelijk is, alsof de vormen en wegen van het denken in de feitelijke wereld terug te vinden zijn.’ Geen enkele voorstelling van de wereld is een weerspiegeling van de werkelijkheid, een voorstelling is ‘een instrument om zich er makkelijker in te oriënteren’.
Dit kan nog weleens een troostrijke gedachte zijn om je aan vast te houden nu we steeds dieper in de echoput van de kunstmatige intelligentie worden getrokken: menselijke intelligentie kan niet zonder kunstgreep.
Al zal het me er niet van weerhouden te verlangen naar waarheid zonder meer, punt.