‘Pas toen ik bereid was af te wachten, wist ik wat ik echt wilde’
‘Ik weet niet wat ik wil.’ Deze uitspraak kan van iedereen zijn. Van de succesvolle ondernemer die niet weet waaraan hij zijn overvloed aan tijd en geld moet besteden, van de hockeymoeder wier kinderen haar niet meer elke seconde van de dag nodig hebben en van de millennial die zich aarzelend heeft gecommitteerd aan een bestaan als klimaatactivist.
Het is eerder een wonder als we weten wat we willen. Weten wat je wil, of gewild had, is minder voornemen dan conclusie.
Ooit had ik een patiënt – een vrouw van in de dertig die de kunstacademie had gedaan en leefde van voor haar onbevredigende klussen in de reclame – die het gevoel had volledig te zijn vastgedraaid. Ze had al haar opdrachten stopgezet in de hoop te ontdekken wat ze zou willen. Het gevolg was dat haar depressieve klachten toenamen en ze tot niets meer in staat was.
‘Pas toen ik actief passief was en bereid was om af te wachten, wist ik echt wat ik wilde.’ Dit schreef psychoanalytica Marion Milner in A life of one’s own, het verslag van een experiment met als vraag: wat maakt me gelukkig? Gedurende een periode van zeven jaar hield Milner een dagboek bij waarin ze nauwkeurig verslag deed van haar binnenwereld om al teruglezend te ontdekken wat haar stemming bepaalde.
Het essentiële inzicht dat Milner hierdoor opdoet is hoeveel verschillende manieren er bestaan waarop ze haar aandacht op iets kan richten en hoeveel effect dat heeft op haar gemoed. Ze schrijft dat ze zich bij de start van haar experiment herinnert dat ze van anderen afgesneden was door een constante angst beledigd of afgekeurd te worden.
Kun je ooit weten wat je wil?
Om te weten wat je wil, helpt het te weten wat je voelt. En wanneer je bewust ervaart wat je voelt, moet je onder ogen zien wat er in je leeft aan verlangens, angsten en fantasieën. Voor Milner betekende dit een confrontatie met haar narcisme, met haar kleine, angstige ik dat afhankelijk was van het oordeel van anderen. Door deze confrontatie aan te gaan werd duidelijk hoezeer deze houding haar isoleerde van anderen en haar afsneed van het leven.
Mijn patiënt leek zich tegen de confrontatie met haar binnenwereld te verzetten door in somberheid weg te zakken. Somberheid hangt vaak samen met een gebrek aan het voelen, mensen beschrijven zichzelf als leeg of vlak. Het was voor haar te pijnlijk om te voelen hoezeer ze zichzelf naar beneden haalde en ernaar snakte gezien te worden, daarom voelde ze liever niets.
Milner ontdekt dat ze op de momenten dat ze zich wel goed voelt en niet leeft vanuit haar zelfgerichte ik, haar omgeving op een andere manier ervaart: niet vanuit haar hoofd, vanuit haar angstige denken, maar vanuit haar lichaam en gevoel. Een voorbedacht doel nastreven hangt samen met een smalle en cerebrale houding, een meer zintuiglijke, gevoelsmatige houding zorgt ervoor dat ze het leven meer zijn koers kan laten nemen. Milner concludeert dat een doelgericht leven haar afhoudt van een bevredigend leven.
Wat mijn patiënt uiteindelijk het meest heeft geholpen was om haar depressie te leren zien als een begrijpelijke emotionele reactie op het besef hoe eenzaam en geïsoleerd ze zichzelf maakte door haar preoccupatie met het oordeel van anderen. Net zoals Milner dat op haar eigen manier deed. Milner leert dat mijn patiënte een houding van actieve passiviteit nodig heeft om te ontdekken wat ze wil. Dat betekent niet domweg nietsdoen, maar je actief overgeven aan de ervaring van het leven, zonder specifieke verwachting of doel.
De gevalsbeschrijvingen uit deze rubriek zijn nooit herleidbaar tot een bestaande patiënt of oud-patiënt.
