Toen Paul Feyerabend een kleuter was, antwoordde hij op de vraag wat hij wilde worden als hij groot was: ‘Ik wil met pensioen.’ De toekomstige wetenschapsfilosoof gaf er op prille leeftijd reeds blijk van een ander perspectief op de wereld te hebben dan de meeste mensen – een nuchter perspectief, want spelend in het park had hij mannen gadegeslagen die hijgend, de aktetas onder de arm, achter volle bussen aan renden, en een oudere man die rustig op een bankje in de zon zat. De eersten, had zijn moeder uitgelegd, waren op weg naar hun werk, de tweede was met pensioen. Als je uit deze anekdote concludeert dat Paul Feyerabend een vroegoude kleuter was, is dat overigens niet minder waar.
De Oostenrijker Feyerabend (1924-1994) kreeg vooral bekendheid door zijn omstreden werk Against Method (1975), waarin hij zijn visie op wetenschap uiteenzette. Van zijn dramatische leven deed hij kort voor zijn dood verslag in de openhartige en goedgeschreven autobiografie Tijdverspilling, die twaalf jaar geleden verscheen, maar nu pas in het Nederlands is vertaald. Hij komt erin naar voren als een bijzonder intelligent, merkwaardig gereserveerd persoon. Wanneer hij op negentienjarige leeftijd te horen krijgt dat zijn moeder zelfmoord heeft gepleegd, voelt hij ‘absoluut niets’. Vele jaren later woont hij in Amerika als hij verneemt dat zijn vader een terminale ziekte heeft. Hij zoekt hem niet op, en woont ook de begrafenis niet bij. Toch hebben ze geen ruzie.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In de boeken die Feyerabend graag leest – als kind en volwassene – draait het om actie. Aan duiding van de gebeurtenissen heeft hij een hekel, laat staan aan zelfonthulling van de schrijver. Zoals hij leest, zo kijkt hij naar de wereld om hem heen. Hij is een scherp observator, maar geeft geen betekenis aan zijn observaties, laat staan dat ze emoties bij hem oproepen. Deze afstandelijkheid kenmerkt ook zijn ervaringen wanneer de oorlog uitbreekt. Hij vindt die oorlog voornamelijk lastig omdat zijn gedroomde carrière als operazanger erdoor geblokkeerd wordt. Dat de joden uit het Weense straatbeeld verdwijnen, is een ‘vreemde, onwerkelijke’ gebeurtenis, maar hij voelt zich niet persoonlijk betrokken. Hij overweegt zelfs dienst te nemen bij de SS.
‘Waarom? Omdat een SS’er er beter uitzag, een beter taalgebruik hanteerde en een betere houding had dan gewone stervelingen. Mijn beweegredenen waren esthetisch van aard en niet ideologisch.’ Hij krijgt een oproep voor het leger, waar hij het tot officier schopt en naar het Oostfront wordt gestuurd. ‘Tijdens de veldslagen vergat ik vaak dekking te zoeken. Dit gebeurde niet uit moed – ik ben een grote lafaard en snel bang te maken – maar door de opwinding van de situatie: […] het was alsof er zich een theaterspektakel voltrok en zo gedroeg ik mij ook. Bij één zo’n aanval kreeg ik het IJzeren Kruis, bij een andere aanval werd ik door drie kogels getroffen […].’ Over de ernstige fysieke gevolgen – levenslange kreupelheid en impotentie – schrijft hij gelaten. Over de ethische kant van de zaak is hij zoals steeds openhartig: hij heeft de nazi-ideologie nooit gedeeld en geen oorlogsmisdaden begaan, maar: ‘ik weet eerlijk gezegd niet wat ik gedaan zou hebben als ze mij zouden hebben […] bevolen burgers neer te schieten.’ Tegenover die openhartigheid staat een gebrekkig geheugen, en al met al blijft zijn houding in de oorlog schimmig. Goed en kwaad zijn niet eenvoudig vast te stellen, schrijft hij: een heldere morele visie leidt maar al te vaak tot simplificaties van de ondoorzichtige werkelijkheid en daarmee tot onrechtvaardigheid. Het is een genuanceerd standpunt, misschien wel érg genuanceerd.
Ruime blik
Na de oorlog studeert hij natuurkunde in Wenen en krijgt belangstelling voor de grondslagen van de wetenschap. Hij ontmoet Wittgenstein, Bohr en Popper, wiens falsificatie-principe hij als uitgangspunt neemt als hij zelf in Londen gaat lesgeven. Gaandeweg komt hij echter tot de conclusie dat deze ‘doctrine’ helemaal geen recht doet aan de wetenschappelijke praktijk. Hij gaat wetenschapsfilosofie aan Amerikaanse universiteiten doceren en ontwikkelt, mede in discussie met Imre Lakatos, een eigen kijk op wetenschap die resulteert in Against Method: Outline of an Anarchistic Theory of Knowledge. Daarin betoogt hij dat wetenschappers allesbehalve methodisch, maar eerder opportunistisch te werk gaan. Als het onderzoek tot aansprekende resultaten leidt, is iedere benadering geoorloofd; achteraf, tegenover derden, doen de onderzoekers natuurlijk alsof hun werkwijze hoogst systematisch en wetenschappelijk verantwoord was.
Wetenschappers zijn ook niet objectief, ze worden vaak geïnspireerd door wijsgerige en religieuze overtuigingen. Daar is volgens Feyerabend trouwens niets mis mee, want de (vermeende) rationaliteit van de wetenschap is niet de enige wijze om de dingen te kennen, sterker, er is ‘niet één soort gezond verstand, er zijn er meerdere’. Against Method is een pleidooi voor een ruime blik, maar werd opgevat als een profanatie van de wetenschap, wat hem op felle kritiek kwam te staan. Uit Tijdverspilling valt op te maken dat hij het betreurt de moeite te hebben genomen zich daar in zwaarwichtige bewoordingen tegen te verdedigen. Against Method was een door de dadaïsten geïnspireerd collage – ‘het is de heilige schrift niet’. In zekere zin reageerde Feyerabend als een wetenschapper die zijn onderzoek achteraf rationaliseert. Dat laat onverlet dat zijn argumenten voor een theoretisch pluralisme weerklank hebben gevonden.
Feyerabend was een rusteloze figuur. Universitaire ambten bekleedde ‘de vliegende filosoof’ bij voorkeur op meerdere continenten tegelijk, en hij trouwde vier keer. Zijn autobiografie eindigt met een liefdesverklaring aan zijn laatste echtgenote, Grazia Borrini. De liefde veranderde de ‘ijzige egoïst’ in een gepassioneerde oude man, die zijn intellectuele erfenis tot het uiterste relativeert – zie de titel.
Tijdverspilling
Paul Feyerabend
vert. en inl. Rein Gerritsen
Lemniscaat
239 blz.
€ 19,95