Home Een rechtvaardige oorlog beginnen, voeren en beëindigen

Een rechtvaardige oorlog beginnen, voeren en beëindigen

Door Sebastien Valkenberg op 21 september 2009

08-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

– Het Nederlandse onderzoek naar de Irak-oorlog gaat voornamelijk over onze redenen om de oorlog te steunen.
– Moderne denkers vinden het minstens zo belangrijk om een realistische exitstrategie te bedenken voor je een oorlog steunt of begint.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op welke gronden steunde Nederland de Irak-oorlog, en vooral: waren die gronden terecht? Daar doet de commisie-Davids nu onderzoek naar. Waarschijnlijk zal ze rond Kerstmis haar conclusies presenteren. Wellicht dat daarmee meer duidelijkheid komt over de politieke besluitvorming, maar zal het rapport ook het publieke oordeel nog wezenlijk kunnen beïnvloeden? Al snel na het begin van de oorlog bleek immers uit verschillende onderzoeken dat zowel de Amerikaanse als de Britse inlichtingendiensten het acute gevaar van massavernietigingswapens (MVW), destijds het voornaamste argument voor militair ingrijpen, hadden overdreven.
Zo begin je dus geen oorlog. Dat roept de vraag op welke oorlogsverklaringen wél zijn gelegitimeerd. Is een pre-emptive strike, zoals de operatie Iraqi Freedom heette te zijn, altijd illegaal? Of alleen in dit geval? Zulke vraagstukken zijn nu niet ineens van de agenda verdwenen. Ze zijn nog hoogst actueel nu diplomaten met Iran onderhandelen over zijn nucleaire ambities. Tot op heden is de strategie geweest: zo lang mogelijk de weg van de diplomatie bewandelen. Maar wat doe je als die route uiteindelijk dood blijkt te lopen? Sluit je elke vorm van militair optreden bij voorbaat uit? Israël heeft in elk geval al gezegd niet te wachten tot Teheran de reactor opstart. Kortom, wanneer is een oorlog rechtvaardig?
Verschillende denkers hebben hiervoor criteria geformuleerd. Al in de vroege Middeleeuwen ontwikkelde de kerkvader Augustinus een concept van de rechtvaardige oorlog. Begrijpelijkerwijs was zijn benadering theologisch: oorlog is soms noodzakelijk om de Stad van God te beschermen tegen vijanden. Ondanks dit verheven doel is niet alles toegestaan op het slagveld. Agressieve verspreiding van het geloof is geen geldig argument om de wapens op te nemen. Oorlog moest gericht zijn op zelfverdediging. Zo kwam Augustinus tot twee toetsstenen om te bepalen of een oorlog rechtvaardig is: ius ad bellum en ius in bello. De eerste term vraagt naar de juiste doelen van een oorlog, de tweede naar de manier waarop die wordt gevoerd. Ius ad bellum en ius in bello liggen aan de basis van het moderne oorlogsrecht: de commissie-Davids houdt zich in eerste instantie bezig met ius ad bellum.

Een volgende stap in de ontwikkeling van het oorlogsrecht zette de Nederlandse rechtsgeleerde Hugo de Groot, auteur van De jure belli ac pacis – over het recht van oorlog en vrede. Het werk verscheen terwijl de Tachtigjarige én de Dertigjarige Oorlog het Europese continent verscheurden. De Groot: ‘Ik observeerde een gebrek aan beteugeling met betrekking tot oorlog, dusdanig dat zelfs barbaarse rassen zich ervoor zouden schamen; ik observeerde dat mensen naar de wapens grijpen om onbeduidende redenen, of zonder überhaupt enige reden, en dat als de wapenen eenmaal zijn opgenomen er geen enkel respect meer is voor de wet.’ Regels waren dus hoognodig. De Groot pakte het vraagstuk anders aan dan Augustinus, wiens ideeën terug te voeren zijn op theologische bronnen. Door zich te beroepen op het natuurrecht ontdeed De Groot de vraag naar de rechtvaardige oorlog van zijn theologische lading. Het natuurrecht gaat ervan uit dat bepaalde rechtsbeginselen op zichzelf geldig zijn. Ze hebben geen bevestiging nodig van welk geloof dan ook. Dankzij De Groot kregen zulke verboden en geboden universele zeggingskracht, waardoor hij uitgroeide tot de wegbereider van het hedendaagse oorlogsrecht.
 

Zelfverdediging

De retorische vraag die Bush de wereld in 2003 stelde was deze: kon zij het zich permitteren te wachten totdat Saddam Hoessein zijn wapenarsenaal daadwerkelijk zou inzetten? De pre-emptive strike die de Irak-oorlog was nam een voorschot op de aanval die snel zou komen. Nu is zelfverdediging een van de juiste redenen die De Groot erkent om een oorlog te beginnen. Zulk optreden is in lijn met wat hij het eerste natuurrechtelijke principe van zelfbehoud noemt. ‘Het doel van de oorlog is immers het behoud van lijf en leden, en zowel het behoud als de verwerving van al wat voor het leven nuttig is.’ Kan de pre-emptipe strike als een bijzondere vorm van zelfverdediging worden opgevat? In de handen van sommige regimes en groeperingen zijn krachtige wapens gewoonweg zo gevaarlijk dat je niet kunt wachten totdat zij de eerste klap uitdelen. Daar staat echter tegenover dat je je met dit type redenering op glad ijs begeeft. Die leent zich gemakkelijk voor misbruik. Want wanneer is het juiste moment van ingrijpen? Het blijkt verleidelijk de acute dreiging te overdrijven.
Met alleen een juiste legitimatie ben je er nog niet. Ook als de gevechtshandelingen zijn begonnen, hebben de strijdende partijen zich aan het oorlogsrecht te houden. Sommige dingen mogen wel, andere niet. Dit reguleert het ius in bello, dat als het ware de spelregels voor een oorlog vaststelt. Cruciaal is de eis dat geweld proportioneel moet zijn, een eis die ook ten grondslag ligt aan veel regels van de Geneefse Conventie van 1949, waarmee de internationale gemeenschap oorlogsslachtoffers, krijgsgevangenen en burgers bescherming biedt. Proportionaliteit betekent dat strategische doelen en de middelen om die te bereiken tot elkaar in verhouding moeten staan. Overdreven gesteld: een vijandig dorpje neem je niet in door er een atoombom op te gooien. Idealiter vinden militaire operaties plaats met chirurgische precisie. In de praktijk is dit onhaalbaar. Maar het andere uiterste, de botte bijl, moet elk land of elke groepering in oorlog in elk geval vermijden.
Bij dit laatste punt sluit ook Michael Walzer zich aan, de hedendaagse erfgenaam van Augustinus en Hugo de Groot. Deze status dankt hij aan Rechtvaardige en onrechtvaardige oorlogen uit 1977, waarin hij aan de hand van historische voorbeelden de moeizame relatie onderzoekt tussen oorlog en ethiek. Voor zijn inspanningen ontving hij in 2008 de Spinoza-lens, een onderscheiding bestemd voor een internationaal vermaard denker over ethiek en samenleving. Tijdens het bezoek aan Nederland dat hij ter gelegenheid daarvan bracht, gaf hij nog eens aan welk criterium het zwaarst moest wegen in oorlogstijd: het onderscheid tussen burgers en militairen. De strijd hoort te gaan tussen leden van de tweede groep; de eerste groep moet gespaard. ‘Elk beleid van indiscriminate killing schendt wat voor mij de enige echte grens is die we kunnen opleggen aan oorlogvoering en politieke conflicten.’
Alleen via een scherp onderscheid tussen burgers en strijders, zoals Walzer dat hanteert, behoudt een concept als collateral damage zijn betekenis. Want het zijn de burgers die daarvan het slachtoffer worden. Vaak roept het nogal schampere reacties op – alsof de term niet meer is dan een holle frase, een eufemisme dat de pijnlijke gevolgen van afzwaaiende raketten en andere missers moet verzachten. Door er louter zo naar te kijken, doe je de aanduiding tekort. Ze verwijst naar die gevallen waarin bedoelingen en de praktische uitwerking daarvan uiteenlopen. Hoewel veel landen er in de praktijk vaak de hand mee lichten, kan dat in ieder geval juridisch niet door de beugel: er is een argument waarmee rechtbanken wegen hoe ‘zijdelings’ die collatoral damage eigenlijk is. Dat biedt om te beginnen in ieder geval een instrument aan slachtoffers van collateral damage om de daders aan te klagen.
 

Onplanbare oorlog

Zulke ‘bijkomende schade’ laat nog iets anders zien, namelijk dat de gewapende strijd nooit helemaal verloopt zoals gepland. Dat is ook de les van Carl von Clausewitz, een Pruisische militair en auteur van vermoedelijk het meest gezaghebbende boek over dit thema: Vom Kriege (1832). Het geldt het nog steeds als verplichte kost op militaire academies. Hoewel Clausewitz behoort tot de stroming die oorlog behandelt als een rationeel fenomeen, als een gigantisch schaakspel, heeft hij wel degelijk oog voor het grillige karakter ervan. Onderschat nooit wat hij Friktion noemt – wrijving. Deze factor bepaalt het verschil tussen een echte oorlog en een op papier. Vandaar de volgende paradox: ‘Alles is ontzettend eenvoudig in een oorlog, maar de meest eenvoudige kwestie is ingewikkeld.’ Anders gezegd: in confrontatie met de realiteit transformeren de overzichtelijke strijdplannen niet zelden in oud papier. Deze observatie maakt van Clausewitz geen fatalist die zich erbij neerlegt dat met de strijd een eigen dynamiek op gang komt die lastig te controleren valt. Het gaat hem erom dat wie dit beseft daarmee tenminste rekening kan houden – bijvoorbeeld door de strategische doelen te herdefiniëren.
Hierin is momenteel de grootste uitdaging van de militaire aanwezigheid in Irak en ook Afghanistan gelegen. Wellicht dat de uitkomsten van het onderzoek van de commissie-Davids politieke gevolgen zullen hebben. En hopelijk dat ze richtlijnen bieden als in de toekomst opnieuw moet worden besloten over wel of niet ten strijde trekken. Maar ze zijn minder relevant voor de huidige fronten van de war on terror. Daar dringen zich vragen van heel andere aard op, te weten: hoe nu verder? Weliswaar zitten er geen Nederlandse militairen meer in Irak, maar dat geldt niet voor Afghanistan, waar een soortgelijk vraagstuk speelt. De successen zijn schaarser dan waarop aanvankelijk was gerekend. Nederland ging er ooit heen om aan wederopbouw te doen. Daarvan komt steeds minder terecht. Grote delen van het land raken in handen van de taliban en het aantal doden onder de troepen stijgt gestaag. Deze tegenslag zal zijn weerslag hebben op de vraag, die volgende jaar in het parlement komt, of de missie wordt verlengd. Wat als de stemming negatief is?
Een oorlog beginnen is al heikele onderneming, evenals een oorlog voeren. Maar de complexiteit van de eerste twee fasen valt in het niet bij de laatste fase, waarin duidelijk moet worden wanneer en vooral hoe we de strijd beëindigen. Dat maakt het des te opmerkelijker dat het oorlogsrecht daarover tot op heden tamelijk spaarzaam is geweest met instructies. We kunnen ons beroepen op het ius ad bellum en het ius in bello – maar waar blijft het ius post bellum, vroeg de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis zich onlangs af. Die behandelt kwesties als het opstellen van vredesverdragen, eventueel de inrichting van oorlogstribunalen en de vaststelling van eventuele herstelbetalingen.
Maar wellicht de belangrijkste, en zeker de meest gevoelige vraag is: hoe lang blijven er troepen nadat de oorlog officieel is beëindigd, en hoeveel? Achterhuis wijst erop dat oorlogen niet meer worden beëindigd zoals vroeger – dat wil zeggen, met een verdragsluiting. ‘Na een oorlog blijven militairen vaak aanwezig in oorlogsgebied. De klassieke theorie van de rechtvaardige oorlog houdt daar geen rekening mee.’ Zo hoort het ius post bellum een plaats te krijgen in het debat over de vraag of de missie in Afghanistan verlengd moet worden of niet. Want in hoeverre is zomaar weggaan een reële optie? Hoe groot is de kans op een gapend machtsvacuüm? Zulke vragen compliceren een snel vertrek. Maar wie wil vasthouden aan het beginsel van de rechtvaardige oorlog mag zich niet ontslaan van de verplichting om die te stellen. Eigenlijk dienen die vragen, aldus Achterhuis, aan het begin van iedere oorlog gesteld te worden. Wie een oorlog start, moet ook een realistische exitstrategie hebben; niet alleen om tactische redenen, maar ook om redenen van rechtvaardigheid. Er moet daadwerkelijke betrokkenheid zijn bij het land en zijn bewoners. Dat sluit uit dat we een oorlog te snel beginnen, en bemoeilijkt dat we tijdens een conflict de troepen zomaar terugtrekken als de politieke steun voor de missie afbrokkelt en het draagvlak in de samenleving slinkt.