De jeugd heeft idealen nodig om zich moreel te kunnen ontwikkelen. Daarom moeten ouders hun kinderen vrijer laten, betoogt wijsgerig pedagoog Stijn Sieckelinck.
Wat is het ideaal van een comazuiper? Hoe ziet zijn wereldbeeld er uit? Heeft hij überhaupt wel een wereldbeeld? Het dominante beeld van de huidige Nederlandse jeugd is niet positief. We laten jongeren veel te vrij, zo luidt het. Het gevolg: ze lijken nauwelijks geïnteresseerd in wat buiten hun kleine kringetje gebeurt. Jongens en meisjes, te dik door te weinig beweging, hangen voor de buis of gamen op hun GameCube. Ze zien elkaar alleen nog via de webcam en als ze al buiten komen, sluiten ze zich af door de muziek van hun iPod zo hard te zetten dat er geen buitengeluid meer tot hen doordringt. Als jongeren al idealen hebben, dan zijn het radicale: religieus extremistische, milieuterroristische. Of neem de jongens en vooral meisjes die ziek zijn door hun ideaalbeeld van een extreem en ongezond slank lichaam. Wat bezielt deze jeugd? Moeten we kinderen in hun vrijheid beknotten?
‘Mensen die horen dat ik pedagoog ben’, vertelt Sieckelinck, ‘zeggen me weleens: “ach, die jeugd van tegenwoordig is door en door verwend, die zou eens een oorlog moeten meemaken.” Dat is beslist niet de oplossing die Sieckelinck voor ogen heeft. De wijsgerig pedagoog promoveerde onlangs op het boek Het beste van de jeugd, waarin hij het belang van idealen voor de ontwikkeling van de morele identiteit van adolescenten benadrukt. Sieckelinck: ‘Jongeren weten vaak niet goed hoe ze met hun idealen om moeten gaan. Of ze zijn nergens in geïnteresseerd of ze dreigen zich te verliezen in hun idealen. Maar niet alleen de jongeren, ook de huidige pedagogiek heeft geen antwoord op de ontvankelijkheid van jongeren voor idealen.’ Sieckelinck hanteert een brede definitie van het begrip ideaal. Hij spreekt van ‘voorstellingen van het goede met het oog op het beste’. Idealen hebben te maken met datgene waar je het meest aan hecht en wat je het belangrijkst vindt in het leven. Het draait om vragen als: wie zijn mijn beste vrienden? Wie of wat is mijn grote liefde? Wat betekent rechtvaardigheid voor mij? Waar geef ik om en waar sta ik voor?
Te hoge boom
Volgens Sieckelinck ligt de kans voor de jeugd juist in zijn ontvankelijkheid voor idealen. Maar om die te ontwikkelen, moeten jonge mensen wel kunnen experimenteren. Idealen kun je namelijk alleen proefondervindelijk verwerven, net zoals je lichamelijke mogelijkheden alleen kunt leren kennen door te bewegen. Als een ouder altijd in de buurt van zijn kind is om het te controleren, zal het geen gevaarlijke situaties leren kennen zoals in een te hoge boom klimmen. De ouder zal het kind daarvoor behoeden. Een kind moet dingen stiekem kunnen doen en daarbij soms net iets te hard vallen om te leren wat het wel en wat het niet kan.
Maar waarom meent Sieckelinck dat de jeugd van tegenwoordig niet de mogelijkheid heeft om te experimenteren met zijn idealen? ‘Begrijp me goed, veel jongeren komen niets te kort. Ze zijn goed opgevoed, ze hebben voldoende warmte gehad van hun ouders, en velen zijn materieel verwend. Maar ze dreigen verwaarloosd te worden op een andere manier. Want tegelijkertijd is er een situatie van grenzeloosheid ontstaan. We kunnen veel makkelijker onze beperkingen opheffen. We kunnen op elk moment van de dag internetten, bellen, tv-kijken, gamen, en dat ook nog allemaal tegelijk. Dat lijkt misschien de ultieme vrijheid, maar je moet wel met die grenzeloosheid leren omgaan, anders maakt ze eerder onvrij, raak je in een kramp. Daarvoor heb je ideeën nodig over wat er toe doet in de wereld. Idealen dus. Daar komt nog een ander punt bij: veel ouders en opvoeders zijn bang voor wat hun kinderen kan overkomen in die grenzeloze wereld. Drugs zijn makkelijk verkrijgbaar, loverboys liggen overal op de loer. Daarom houden ze hun kinderen liever binnen als Boeddha die niet verder mocht dan de paleistuinmuren van zijn vader. Als het bij de opvoeding van kinderen alleen nog over controle gaat, leer je juist nooit met die vrijheid omgaan, leer je niet je idealen kennen, weet je niet wat er toe doet in het leven en welke keuzes je wilt maken uit de eindeloze mogelijkheden die er zijn. Er zijn vele plaatsen waar je kunt experimenteren met verdovende middelen of wat dan ook, maar als het gaat om samen met andere jongeren een stapje verder zetten en op zoek gaan naar wat je echt belangrijk vindt in het leven, zijn er weinig mogelijkheden.’
PDD-NOS’er
Doordat ouders en pedagogen de idealen van de jeugd dus niet als een kans, maar als een gevaar zien, krijgen jongeren niet de mogelijkheid met idealen te experimenteren. Maar idealen kunnen toch ook echt gevaarlijk zijn? ‘Natuurlijk, dat wil ik niet ontkennen. De nazi’s zaten boordevol idealen’, reageert Sieckelinck. Hij weet best waarom idealen nu zo vaak negatief bejegend worden. Veel pedagogen uit de vorige eeuw trapten in de val door te denken dat je idealen zomaar kunt overdragen op nieuwe generaties. Dat noemden ze opvoeding. Maar ze stonden er niet bij stil, zo meent Sieckelinck, dat idealen met de tijd kunnen veranderen. ‘Als ik zeg dat pedagogen zich weer meer op de idealen van de jeugd moeten richten, dan bedoel ik daar dus niet mee dat we moeten gaan bedenken wat de juiste idealen zijn en die vervolgens moeten opleggen aan onze kinderen. Dat heeft nooit gewerkt en zal ook nooit werken. Pedagogen zouden wel meer moeten bestuderen hoe we jongeren kunnen begeleiden bij de ontwikkeling van hun idealen.’ Dat doen ze volgens Sieckelinck nu te weinig. Ze zijn vooral bezig met het controleren en tegenhouden van idealen of met het geven van namen. ‘Het lijkt wel of ieder kind tegenwoordig twee keer een naam krijgt. Bij zijn geboorte, maar ook later door de pedagoog of psycholoog die hem dyslectisch, ADHD-er, aspergerpatiënt of PDD-NOS’er noemt. Dergelijke goedbedoelde inspanningen van deskundigen hebben nauwelijks iets te maken met opvoeden tot vrijheid.´
Door kinderen binnen te houden, op school of thuis, voorkomen volwassenen dat ze elkaar op straat of op het pleintje ontmoeten. Daar kom je leeftijdsgenoten tegen, doe je dingen samen en kun je in de praktijk je idealen uitproberen en ontwikkelen. Je ontdekt er wat vriendschap voor je betekent, hoe je met gevaren moet omgaan, je leert verraad kennen. Je kunt er je eerste ervaring in de liefde opdoen en zo idealen leren kennen als trouw zijn, beloftes houden en iemand in nood helpen. Daar liggen dus de kansen volgens Sieckelinck. Maar de jeugdzorg laat zich steeds minder op straat zien, behalve misschien om de jeugd er weg te halen omdat het er zo gevaarlijk zou zijn. ‘Dat is jammer, want we moeten jeugdigen weliswaar geen idealen opdringen – we moeten ze wel begeleiden bij het ontwikkelen van idealen zodat ze een vrij leven kunnen leiden. We kunnen ze niet aan hun lot overlaten.’
Dubbel succes
Wat kan de jeugdzorg doen om jongeren te begeleiden bij hun experimenten? Sieckelinck weet het ook niet precies. Zijn boek is in eerste instantie een pleidooi voor meer onderzoek naar deze vraag. Toch heeft hij wel suggesties voor mogelijke oplossingen: ‘Ik kom uit België. Daar zijn veel jeugdigen lid van een jeugdgroep. Zo’n jeugdgroep is enigszins te vergelijken met de padvinderij in Nederland. Alleen is de organisatie in België veel groter. In december was het in België, net als hier in Nederland, bijzonder koud. De gemeente Brussel ontbrak het aan voldoende voorzieningen om de daklozen een slaapplek te bieden. Toen is er een brief uitgegaan naar alle jeugdgroepen in het land met de vraag of ze hun lokalen wilden openstellen voor zwervers. Dat was een dubbel succes. De daklozen waren even uit de kou en de jongeren hadden een ontmoeting met mensen die ze anders niet gemakkelijk zouden leren kennen. Ze deden ‘goed’, zonder dat ze werden aangesproken op hun schuldgevoel, of een ‘fatsoen moet je doen’-slogan. Dat zou in Nederland onmogelijk geweest zijn. Want die structuren zijn hier veel minder uitgebouwd. Dat is jammer. Wat het succes van die structuren laat zien is het belang van samen dingen doen zonder meer. Jeugdgroepen scheppen precies die ruimte waarin de jeugd met idealen kan experimenteren: elkaar leren kennen, op elkaar leren vertrouwen, onderzoeken wat je aan anderen hebt en wat jouw positie daarbij is.’