Hoe kunnen we op onze aarde leven in een tijd van klimaatcrisis? Florentijn van Rootselaar sprak erover met de grote denkers van deze tijd. Een essay over een nieuwe verhouding tot de natuur, over spel en ernst.
De smaak van slijm en aarde. Wormen hebben iets wat wijnkenners een uitgesproken terroir noemen, zo leer ik tijdens een boswandeling. Je proeft de sporen van de plaats waar ze in de grond zitten – van de aarde, de lucht en ook het klimaat. Pieren uit de Chablis hebben een minerale afdronk; die uit Picardië zijn muf – verrotting en verhakseld hout.
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: StudioVonq
Mijn wandel- en denkgenoot Charles Foster – Oxford-ethicus, succesvol advocaat en dierenchirurg – verliet de geciviliseerde wereld en kwam dichter bij de aarde door dier te worden. Hij leefde met zijn zoon in de Black Mountains van Wales, als das – hij woonde in een zelfgegraven dassenhol en at het dassenmenu: wormen. Kruipend in het dichtbegroeide bos oriënteerde hij zich steeds minder met zijn zicht, en verliet zich op zijn reukvermogen. De Engelsman was een otter in de rivieren in Exmoor, liet zich als edelhert opjagen door een hond en zweefde door de lucht als een gierzwaluw. Als stadsvos in Londen at hij het stadsvossenmenu: curry en pizzapunten, in vuilnisbakken achtergelaten.
Foster noemt zijn leven als dier ‘filosofisch veldwerk’. Met die benaming verkocht hij het aan zijn collega’s, zei hij lachend tegen me. Die woorden spraken me wel aan: de paden op, de lanen in – als filosoof. En het was ook de Engelse lach waarmee hij de woorden uitsprak, de ironie. Daarom besloot ik mijn boek, waar Foster een prominente rol in speelt, ook Filosofisch veldwerk te noemen. Ondertitel: Grote filosofen van nu over leven in barre tijden.
Hoewel de ondertitel misschien anders doet vermoeden, zou ik die ironie vaker tegenkomen tijdens het schrijven. Ironie, spel – dat zijn misschien wel de beste vormen om over die barre tijden te filosoferen, ook al denk je daar niet meteen aan als het gaat over barre zaken als de opwarming van de aarde. Het punt is: iedereen weet allang wat hij daarvan vindt – hoe meer debatten we voeren, hoe meer feiten we krijgen, hoe meer de hakken in het zand gaan. Misschien werkt spel dan wel?
Daar komt bij: we hebben het spel nodig om onze wereld opnieuw te leren kennen en voelen. Die is namelijk op een ingrijpende manier veranderd volgens de denkers met wie ik sprak voor mijn boek. Het is zoals de Franse filosoof Bruno Latour tegen me zei: altijd resoneerden we mee met de wereld, bouwden we politieke instituten zoals de natiestaat om die wereld bewoonbaar te maken. Maar nu lopen we wat kortademig achter die wereld aan. Onze verbeelding schiet tekort, en daarmee ook de bouwwerken die we bouwen om de wereld bewoonbaar te maken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Galliërs
Misschien wel de meest fundamentele verandering beschreef Latour als volgt: de Galliërs, zijn voorouders, waren bang dat de hemel op hun hoofd zou vallen. Een onterechte angst. Maar nu leven we in een tijd waarin het klimaat je wel op je hoofd kan treffen – en daar zijn we bepaald niet klaar voor.
We leven in een nieuw aardtijdperk: het Antropoceen. Na 12.000 jaar wordt het Holoceen afgelost door een nieuwe tijd. Het is de periode waarin voor het eerst overal sporen van de mens in de natuur zijn terug te vinden, als gevolg van industrialisatie – van onze lust tot verbranden.
En dat laat die natuur niet op zich zitten: we kennen de aardbevingen in Groningen door de gaswinning, maar er zijn ook de razende orkanen, de smeltende ijskappen en de overstromingen. Het is een return with a vengeance, zoals de Engelsen zeggen: de overheerste natuur slaat met volle kracht terug.
Terwijl we gewend waren dat de aarde en de natuur het onveranderlijk schouwtoneel vormden voor het werelds spektakel, verandert nu die natuur zelf. Die is niet langer de achtergrond voor een romantische wandeling, de ontspannende omgeving waarin het heerlijk verpozen is, het onderwerp van de romantische schilderkunst – of de wereld die we door mijn- of landbouw kunnen exploiteren zonder dat het de aarde schaadt. De natuur is niet langer een oneindig groot depot voor onze afvalstoffen. Ze neemt niet meer de emissie op van onze fabrieken, van onze auto’s, van onze designfornuizen. Het geduld is op.
Nu de natuur verandert, heeft ze het domein van de geschiedenis betreden. Tot nu speelde de geschiedenis zich af óp de aarde, nu heeft de aarde zélf een bewogen geschiedenis. Die kent sinds 1945 een grote versnelling: we waren gewend dat de tijd steeds sneller ging, volgens sommigen raakten we uitgeput door het moordende ritme van de neoliberale tijd, maar wat minder tot ons doordringt is dat voor het eerst de natuur ook aan die versnelling is onderworpen. En dat levert ons misschien wel meer stress op dan ons drukke leven.
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: StudioVonq
Die geschiedenis van het Antropoceen is een tragische geschiedenis. We zijn erin verwikkeld geraakt ondanks onze goede bedoelingen, vertelde de Duitse denker Peter Sloterdijk me tijdens een van de gesprekken die ik voerde voor het boek, terwijl we ons in een grote Germaanse machine – de Mercedes S – over de linkerbaan van de snelweg spoedden op weg naar een conferentie over het Antropoceen. De bedoelingen van de verbrandende mens zijn best goed, zei Sloterdijk, maar de effecten zijn desastreus. Sinds 1700 ziet de mens zichzelf als een wezen met een missie – maar we zijn vooral wezens met een e-missie, met uitstoot. De ironie van onze samenleving is dat we denken dat we een doel hebben, dat we iets voor elkaar kunnen krijgen. Dat klopt ook, maar ondertussen zijn de bijwerkingen sterker dan de werkingen. Al die bijwerkingen stapelen zich op tot een effect dat niemand wilde.
We zijn samen met onze mede-aardbewoners veranderd in een machtig lichaam dat de natuur verwoest. En die natuur komt in opstand.
Hippie
Het interessante – raar woord in deze context – is dat deze opstand van de natuur ons herinnert aan een meer oorspronkelijke verhouding tot de wereld, zo menen de klimaatdenkers van deze tijd. Die laat ons zien dat we als mens in de eerste plaats zijn ingebed in de natuur. Dat is allesbehalve een romantisch inzicht, een hippie-idee over verbondenheid met de aarde. Die aarde was niet harmonieus, en tegenwoordig is ze dat al helemaal niet meer. De aarde is niet onze moeder, ze deelt ons geen lessen meer uit, er is geen natuurrecht dat kan dienen als ons moreel kompas. Er is de aarde, de woeste aarde, en wij zijn er – dat is alles.
Poreus
Laat ik even terugkeren naar een tijd waarin dat besef van verbondenheid met de aarde nog levend was – waarin de mens nog geen ‘omsloten zelf’ had. De mens als geïsoleerd wezen is een uitvinding van recente datum in ons leven op aarde. De Canadese denker Charles Taylor heeft het tot zijn levenswerk gemaakt om daarover na te denken. Tot 1500 was de mens poreus, constateert hij, maar daarna was het afgelopen – toen ontstond dat omsloten zelf. De mens was poreus omdat er nog niet zo’n duidelijke scheidslijn was tussen mens en natuur, en tussen mens en mens, tussen mens en gemeenschap.
Wat ik zo fascinerend vind, is dat die poreuze mens niet alleen anders dácht over de wereld, maar ook een radicaal ander ervaring had. De zintuigen waren niet anders, onze ogen waren hetzelfde, onze neus, maar toch zagen we de wereld anders. Een perspectief dat voortkomt uit een andere levensfilosofie.
Wat betekent die openheid precies? Wat is verbonden zijn met de wereld, met je omgeving, met de natuur? Die natuur is in ieder geval een andere natuur dan wij kennen, al zijn er zeker resten van dat oude natuurbegrip als wij onze zondagse wandeling maken over de hei. Die natuur had iets betoverends, was bezield, was levendig. Dat geldt net zo goed voor de rest van de wereld waarin we leven: de mensen, de gemeenschappen. Het geldt ook voor de liefde.
Verplaats je naar de Klassieke Oudheid: stel, een van die minnaars van Penelope vindt haar aantrekkelijk, is zelfs verliefd op haar. Dan is die liefde niet louter een biochemische reactie in zijn hoofd die nauwelijks een band heeft met de omgeving, die hoogstens wordt getriggerd door een object in de buitenwereld. Die liefde draait om Penelope, maar ook om de liefdesgodin Aphrodite. Het is die liefdesgodin die deze liefde schenkt en de wereld betovert. De minnaar is ook overgeleverd aan haar genade: kan zij rivalen op afstand houden, weet ze de liefde levend te houden? Liefde is niet langer in het hoofd van de verliefde gesitueerd, maar bevindt zich ergens tussen mens en wereld – in een rijk dat wordt gesymboliseerd door de liefdesgodin.
En als die minnaars van Penelope een blauwtje lopen, slaat hun gevoel misschien wel om in melancholie. Die melancholie is geen tekort aan serotonine en noradrenaline van de moderne lijder aan melancholie – aan depressie – dat met Seroxat genezen kan worden. Melancholie, zo zegt ook de etymologie van het woord, is een overdaad aan zwarte gal. Die gal zit louter in ons lichaam, het is de gal in de wereld die van buiten bezit van ons heeft genomen, een vloeistof met een magische werking.
Liefde en verdriet als goddelijke interventies – dat meen je toch niet? Er is toch Seroxat? Ik meen het wel. Er valt veel te zeggen voor deze oude verhalen. Sluiten ze niet veel meer aan bij het gevoel van de verliefde, het gevoel werkelijk betrokken te zijn op een ander – het gevoel dat er misschien zelfs iets groters in het spel is?
Het is ook een verhaal waarin meer oog is voor de kwetsbaarheid die we ervaren in onze relatie met de wereld. Je kunt niet eenvoudig je gevoelens voor de wereld bagatelliseren door te verklaren dat het een procesje in je hoofd is waar je aan lijdt. In die oude tijd was je bezeten door de buitenwereld. Liefde is een vorm van bezetenheid.
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: StudioVonq
En zijn we niet altijd bezeten? In al onze verhoudingen, met de mens, met de ander, met de natuur? Leven we niet altijd in een relatie met onze omgeving, met een betekenisvolle omgeving? Schuilt betekenis niet juist in die cohabitatie van mens en wereld: de liefde die je deelt, die een eigen taal spreekt; maar ook de natuur die je zelfs tijdens een wandeling het gevoel geeft dat je ermee verbonden bent, dat je even ontsnapt aan dat al te drukkende innerlijk en je kunt overgeven aan iets groters.
Poffertjespan
Toch zien we dat vaak niet. Die omsloten mens trekt zich niet alleen terug uit de wereld, hij heeft ook de sterke neiging de wereld te ontkennen. Allerlei eigenschappen van de wereld vinden we niet in de wereld zelf, het zijn louter projecties van de menselijke geest. De wereld is er wel, leerde Immanuel Kant, maar het is de mens die de wereld op een bepaalde manier ervaart. Het is zoals met de poffertjespan, vertelt een Nederlandse filosoof graag als hij Kant uitlegt. Het beslag (de buitenwereld) is er, maar we kennen het alleen in de vorm die de pan eraan geeft. De mens is een… poffertjespan.
Ruimte en tijd, bijvoorbeeld, zijn louter menselijke categorieën. Wij leggen die met onze pan op aan de wereld. Ook de minder filosofisch ingestelde mens denkt in dit model: de wereld is er wel, maar de manier waarop we die ervaren, de betekenis die de wereld heeft, is louter persoonlijk. Liefde zit in ons hoofd, de schoonheid van de natuur zit in ons hoofd.
Volgens Charles Taylor verlangen wij modernen regelmatig terug naar de tijd waarin de mens nog poreus was. Is de hele Romantiek niet een zoektocht naar een nieuwe openheid naar de wereld: de overdonderende natuur die Caspar David Friedrich schilderde, het verlangen naar het sublieme waar Edmund Burke over schreef: aangenaam huiveren in dichte mist? Die romantici waren de bungeejumpers en ramptoeristen van hun tijd. Ze probeerden zichzelf te verliezen, zich over te geven aan hun wereld. Die romantische queeste zouden wij voortzetten. We gaan naar het spookhuis, we kijken naar een griezelfilm. Die huivering opzoeken, meent Taylor, zou op de middeleeuwer een vreemde indruk maken; die huiverde al in zijn van demonen en goden vergeven wereld.
Galilei
Waarom is de wereld ontzield geraakt en heeft de mens zich in zichzelf opgesloten? Latour wijst op de beslissende rol van Galilei. Met hem verdween het idee van een afgesloten kosmos waarin de mens leefde; die maakte plaats voor een oneindig universum, waar de aarde als een biljartbal doorheen schoot. De aarde had al haar ondermaanse grilligheid verloren, haar ziel, en was vóór alles een bolletje onderworpen aan eeuwige natuurwetten. Daarmee was de aarde het zwijgen opgelegd.
Tegelijkertijd wordt er een begin gemaakt met de grote ontginning van de aarde. Landbouw, maar ook mijnbouw. Telkens met het uitgangspunt: de aarde kan de last wel dragen. We kunnen holen graven in de aarde zonder de aarde te schaden, bossen afbranden en kappen. De verhouding tot de aarde wordt steeds meer instrumenteel. De natuur levenloos, ze verliest de bezieling die ze bij de middeleeuwer nog had.
Ten onrechte, vindt Latour. De natuur is niet onbezield. We stellen ons in onze moderne tijd ook te veel voor bij bezieling, denk ik. Omdat de wereld haar bezielde karakter heeft verloren, is de voorstelling die we ons van zo’n wereldziel maken torenhoog. De ziel heeft enorme proporties gekregen sinds de aarde vooral een biljartbal is geworden: het is iets hoogs, iets spiritueels – iets van een geheel andere orde. De middeleeuwer had nog oog voor een meer alledaagse, meer heidense vorm van bezieling. Een rivier die zich niets aan ons gelegen laat liggen, een dier dat ons de weg verspert. En in onze tijd: overstromingen, droogte.
Beatrix Potter
Bij Charles Foster zijn het de dieren die hun ziel terugkrijgen. Hij was dier in een universum van best menselijke dieren, hij wisselde een blik uit met een vos. Kan dat wel, vroeg ik hem. Maakt u de dieren niet te bezield, te menselijk? Als bioloog weet u toch dat u die verleiding moet weerstaan? U leeft als volwassene toch niet in de wereld van Beatrix Potter?
‘Antropomorfisme is een goede eerste gok’, antwoordde Foster, ‘ook bij dieren. Stel je voor: je bent een dierenonderzoeker op de universiteit. Als je dan ook maar suggereert dat dieren menselijk gedrag vertonen, kun je het daar wel vergeten – terwijl die dierenonderzoekers toch als ze thuiskwamen hun hond eens in de ogen keken en de hond hen in de ogen keek. Thuis mocht je gerust antropomorf denken over dieren.
Maar zou het niet veel beter zijn als we die houding van thuis ook hebben als onderzoeker? Als een vos zijn gezel verliest, en die vos komt dag na dag terug op de plek van de dood, en hij maakt kreunende geluiden, dezelfde geluiden die Foster maakte toen zijn vader was overleden – is het dan niet aannemelijk dat er zoiets als verdriet is bij de vos? Maar dat is een veronderstelling waarmee je weggehoond wordt als serieus etholoog. We zitten zo gevangen in de computermetafoor. Dieren zijn tegenwoordig hardware die bepaalde software afdraait. Het enige waar we nog over mogen spreken is de toename van corticosteroïden. Maar over emoties mogen we het dus niet hebben. Terwijl alles er bij die vos op wijst dat die emotie er wel is. Laten we daar alsjeblieft beginnen.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Illustratie: StudioVonq
Overloopgebied
Maar ook de bomen, de wolken, de rivieren zijn minder inert dan we denken, benadrukt Latour. En dat wordt in onze minder harmonieuze tijden steeds duidelijker: een stijgende zeespiegel dringt ons naar andere gebieden waar we de voeten droog kunnen houden, de oude dijken bieden minder zekerheid en we stellen steeds meer overloopgebieden in – plekken waar de natuur haar gang kan gaan. Terwijl we een in de loop der eeuwen een toenemende mogelijkheid zagen tot manipulatie van de natuur, dringt de natuur ons nu terug. Om het in filosofische termen te zeggen: wij zagen onszelf altijd als subject dat voor zich een object zag, de natuur. Die verhouding is aan het omkeren. Wordt de natuur, met haar veranderingen, niet steeds meer een subject – en wordt de mens niet steeds meer een object van de kracht van die natuur?
Parlement van de dingen
Om die nieuwe wereld toch een gezicht te geven, richtte Latour aan de vooravond van de Parijse klimaatconferentie een Parlement van de Dingen op, waarin die nieuwe natuur een stem krijgt. Het water, de vissen, maar ook de boten op het water, de olietankers. Ja, ook de olietankers; dit is geen terugkeer naar een harmonieuze natuur die ons voorschrijft hoe we moeten leven. Want uitgaan van die natuur werkt niet, toont het voortwoekerende klimaatdebat aan.
Ik deed – met Latour – mee aan zo’n parlement, waarin ik de wat tragische figuur van de windmolen speelde en het aan de stok had met de wind. Wat was het stervende zeewier ontroerend, en wat excelleerde Latour als duikboot.
Je kunt je afvragen of een klucht – want dat was het: een intelligente klucht – wel gepast is in dit geval. Ik denk het wel. We slaagden erin de bomen en de wind aanwezig te stellen. Ze verloren even hun zwijgen, en kregen een stem. Ik vroeg Latour nog of het niet vreemd is om de mens als woordvoerder van die natuurverschijnselen op te voeren. Moest de aarde niet voor zichzelf spreken? En volstaan anders wetenschappelijke inzichten over de aarde niet? ‘We hebben’, zei Latour, ‘nu eenmaal onze verbeelding nodig om ons die nieuwe wereld voor te stellen. Dat levert geen simpele gedragscode op, geen groene ethiek, maar het is misschien wel een nieuwe vorm om de aarde en al haar krachten en bewoners werkelijk voor ons zichtbaar te maken. Om die nieuwe wereld te ervaren.’