Home Édouard Louis: ‘Macron vernielt het lichaam van mijn vader’

Édouard Louis: ‘Macron vernielt het lichaam van mijn vader’

Door Florentijn van Rootselaar op 29 januari 2019

Édouard Louis: ‘Macron vernielt het lichaam van mijn vader’
Cover van 02-2019
02-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

De jonge Franse schrijver Édouard Louis (1992) groeide op in een arm milieu, studeerde aan een topuniversiteit en verovert nu de literaire wereld. Hij wil ‘het volk’ niet romantiseren, maar onverkort de waarheid vertellen over uitbuiting, geweld en de hypocrisie van de elite.

‘Het gebeurde op kerstavond, in 2012. Ik kwam thuis van een diner met vrienden. We hadden gepraat – veel gepraat. Maar ook gegeten, gedronken en meegezongen met opera’s. Op straat klampte een jongen me aan; hij wilde met mij mee naar huis. Ik weigerde. Maar uiteindelijk zwichtte ik toch voor hem. Omdat hij mooi was. En omdat hij een soort verschijning was in de nacht. Het leek wel een film van Pasolini. Hij ging met me mee en vertelde me het verhaal van zijn vader, die van Algerije naar Frankrijk was gekomen; het racisme waarvan hij het slachtoffer was geworden, het racisme van de Franse samenleving – het was vooral het verhaal van een lichaam, van een niet-wit lichaam in een witte wereld. Ik vertelde ook mijn verhaal. En we bedreven de liefde verschillende keren.

Maar in de loop van de nacht veranderde onze verhouding: we gingen van passie naar destructie. Toen ik wakker werd was mijn telefoon weg. Die bleek hij te hebben, net als mijn iPad. Toen ik daar iets van zei vroeg hij: “Noem je mij een dief?”
Daarna escaleerde het. Hij probeerde me met een sjaal te wurgen en schold me uit voor vuile nicht. En hij verkrachtte me, onder dreiging van een pistool.

Tekst loopt door onder afbeelding

Fotografie: De Beeldredaktie / Olivier Middendorp

In Geschiedenis van geweld, het boek dat ik daarover heb geschreven, ben ik niet zelf de verteller van dit verhaal. Dat wordt in het boek door iemand anders verteld. Ik ging naar mijn zus in een arbeidersdorpje in het noorden van Frankrijk, zeer vergelijkbaar met het dorp waar ik ben opgegroeid, en daar hoorde ik hoe mijn zus mijn verhaal vertelde aan haar vriend.

Ik heb opzettelijk voor deze vorm gekozen: een autobiografie die door een ander wordt verteld. Dat lijkt me iets te zeggen over de condition humaine – onze levens worden verteld, door de anderen. Alleen al je naam is het verhaal, van de anderen. Je bent al een verhaal als je bent geboren. Ik heette Eddy Bellegueule. Eddy naar een soapster – dat deden ze in mijn klasse. Een naam krijgen is al de eerste daad van geweld die je ondergaat in je leven.

Dat geweld onderging ik ook toen ik na veel aandringen het verhaal van de verkrachting tegen de politie vertelde. Mijn vrienden hadden me gedwongen om het te doen, ze vonden het mijn plicht om te getuigen. Maar ik herkende niets van mijn ervaring in het verhaal dat zij ervan maakten. Wat ik vooral zag was het racisme van de politie, waardoor een heel ander verhaal ontstond. Mijn verhaal was van me gestolen door instituties en diende nu een nieuw doel: het lichaam van de dader moest gestraft en opgesloten worden. De dader had mijn lichaam gestolen, de politie en de rechter deden dat voor een tweede keer.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Het is niet zo dat ik niet wilde getuigen. Ik voelde de urgentie om dat te doen. Maar ik wilde niet dat het werd gebruikt om een racistisch verhaal te kunnen vertellen. En een dader in de gevangenis werpen vind ik ook geen goed idee: we weten dat gevangenissen alleen maar daders kweken. Mensen komen er gewelddadiger uit dan ze erin gaan. In de jaren vijftig hield een groep vrouwen rond Simone de Beauvoir zich hiermee bezig. De Mouvement de libération des femmes. Ze stonden vrouwen bij die het slachtoffer waren geworden van seksueel geweld. Ze hielpen die vrouwen om hun verhaal te vertellen, om te getuigen. Dat is een enorme stap als je het slachtoffer bent geworden van geweld, van welke vorm dan ook. Maar daarna gingen ze naar het proces om te demonsteren tegen de straf die de dader kon krijgen.

Dat zie je tegenwoordig niet meer. Het geweld van de straf deert ook links niet meer. Het lijkt erom te gaan zo veel mogelijk mensen te veroordelen – ook bij een beweging als #MeToo. Het enige wapen van die beweging lijkt repressie. Terwijl ik denk dat je niet tegelijkertijd kunt strijden tegen seksueel geweld en het geweld van de gevangenis kunt accepteren.
 

Klassen

Taal kan gewelddadig zijn. De taal van anderen vervreemdt ons van onszelf. De taal van mijn dorp en de taal van de rechter. De woorden vervreemden ons vooral van ons lichaam. Het lichaam bevat een waarheid, en die gaat verloren als er door anderen over wordt gesproken.

Zeker in de literatuur zie je die vervreemding. Een dominant idee over literatuur is nog steeds dat daarin niet de waarheid gesproken mag worden. De waarheid in een roman is meestal meervoudig; het gaat om verschillende perspectieven, die allemaal hun plek hebben. Ik denk dat je die opvatting alleen kunt huldigen als je je niet wilt branden aan de maatschappelijke werkelijkheid, waarin die waarheid allesbehalve relatief is.

Ook in literatuur gaat het erom de waarheid uit de binnenruimte van ons leven, van ons lichaam, te tonen. Het lichaam van de arbeider dat lijdt door zijn werk aan de lopende band. Het lichaam van de callcentermedewerker dat lijdt omdat hij op commando telefoontjes moet plegen. Het lichaam dat lijdt onder het fysieke en geestelijke geweld van een verkrachting. Het lichaam dat het slachtoffer is van racistisch geweld. Het lichaam van mijn vader, dat niet veel ouder dan vijftig jaar is, maar dat na een leven in de fabriek bijna niet meer kan lopen en dat ’s nachts een apparaat nodig heeft om door te gaan met ademhalen. Dat zijn voor mij de zones van waarheid.

Tekst loopt door onder afbeelding

Fotografie: De Beeldredaktie / Olivier Middendorp

Als je daarover schrijft, wordt je werk politiek belangrijk. Je dwingt de lezers tot een ongemakkelijke confrontatie met de wereld. Dat is allereerst een confrontatie met lichamen. Een nieuwe confrontatie, want de elite wil die lichamen niet zien. Lichamen die lijden worden weggemoffeld, en al te dierlijke lichamen moeten verhuld worden. Bourdieu, wiens werk ik heb bestudeerd en wiens inzichten ik bespreek met mijn vrienden, zegt dat het maatschappelijk verschil voor de bovenklasse ontstaat door het lichamelijke te verwerpen. Als de bourgeoisie eet, doet ze alsof ze niet eet. Ze maakt er een ceremonie van, er wordt gepraat – de puur fysieke dimensie verdwijnt.

Niet alleen de rol van het lichaam onderscheidt de klassen. Er zijn ook andere verschillen, al verschuiven die voort­durend. Vroeger ging je als lid van de bourgeoisie naar de universiteit, maar nu de middenklasse ook heeft gestudeerd, stuur je je kinderen naar een internationale universiteit of naar een elite-universiteit zoals de École normale supérieure. Of neem de Vier jaargetijden van Vivaldi, dat midden vorige eeuw werd herontdekt. Aanvankelijk sprak de elite erover, en prees de verfijning, maar het zou niet lang duren of ook de garagehouder draaide het. Het werd liftmuziek. In de jaren tachtig zei de upper class het nog steeds best goed te vinden, om er meteen aan toe te voegen dat er toch wel veel interessantere muziek bestond…

Mijn vader moest in zijn jeugd een arbeiderslichaam construeren. Een vechtend en dronken lichaam, dat liever niet naar school ging. Want scholen waren voor homo’s en vrouwen. Daardoor heeft hij geen diploma’s en geen toegang tot een andere wereld. Mijn vader is ook maar kort jong geweest, omdat mensen in zijn klasse maar kort jong zijn. Jeugd is geen biologische, maar een sociale ervaring. Mijn vader kon kortstondig dansen en bonbons geven aan mijn moeder, maar reizen, rusten en dromen deed hij niet. Hij moest werken. Zijn lichaam werd nooit zijn eigen lichaam. Emancipatie was niet mogelijk. En nu hij ruim vijftig is en zijn lichaam is gebroken, is die kans op emancipatie verkeken.
 

Naam

Toen ik naar Parijs ging om te studeren, heb ik mijn naam veranderd. Geen Eddy Bellegueule meer, maar Édouard Louis. Eddy was arm, een vuile homo – alles wat ik verafschuwde. Ik heb gekozen voor de achternaam Louis omdat het de tweede voornaam van mijn beste vriend is – ik heb mijzelf opnieuw uitgevonden aan de hand van een vriendschap, zoals veel gays doen die naar de stad zijn gegaan. Ik draag nu de naam van mijn vriend. Verder is Louis meestal een voornaam, waardoor ik leef zonder de geschiedenis van een achternaam. Ik ben heel blij als iemand me nu zegt: “Édouard, kun je me een glas water ­aangeven?”

Ik ben niet naïef; ik denk niet dat ik er ben met een nieuwe naam. Maar die heeft me wel geholpen om mezelf te transformeren. Eigenlijk was de naamsverandering nog het eenvoudigst. Het was veel moeilijker om mijn hele lichaam opnieuw uit te vinden. Toen ik in Parijs was, heb ik mijn noordelijke accent afgeleerd en mezelf een nieuwe manier van spreken aangemeten. Maar het ging verder: ik ging anders lachen, anders lopen, ik kleedde me anders – ik heb mijn nieuwe leven geleerd zoals ik een rol in een toneelstuk zou leren.

Er waren ook mislukkingen. Ik droeg een sjaaltje, dat was heel ongepast. Ik droeg een driedelig kostuum dat in de negentiende eeuw werd gedragen. Ook omdat ik me schaamde voor mijn afkomst. Nu schaam ik me voor mijn schaamte.

Toch heb ik met mijn gang naar Parijs geen afstand genomen van mijn dorp. Sommige mensen nemen me kwalijk dat ik het dorp niet veroordeel: het racisme, de homofobie, mijn vader die niet wilde dat mijn moeder werkte, de mensen die op FN stemden. Ik wilde ook die uitwassen beschrijven, zonder veroordeling. Ik ben geen moralist. De waarheid vertellen betekent ook dat ik het volk niet wilde romantiseren, zoals je wel bij Pasolini en Jean Genet ziet. De klasse die anders dan de bourgeoisie niet is gecorrumpeerd. Geen hypocrisie, maar authenticiteit. Mensen die nog weten wat het goede leven is, die zich nog echt kunnen vermaken. In een film van Pasolini zijn de enige authentieke figuren de schoonmaakster en de kunstenaars.

Tekst loopt door onder afbeelding

Fotografie: De Beeldredaktie / Olivier Middendorp

Ik heb ook de woede behouden van die klasse waaruit ik afkomstig ben. Mijn medestudenten vonden mij ook te geweld­dadig in mijn opvattingen. De upper class veroordeelt woede, maar dat is wel heel gemakkelijk. Ze heeft er geen behoefte aan omdat ze de macht heeft. Zij heeft niets te vrezen van de politiek. Maar voor mensen uit mijn dorp maakte het wel een verschil welke regering er aan de macht was. Met de ene regering heb je voldoende te eten, met de andere niet. De ene regering stelt je in staat naar de dokter te gaan, de andere niet. Het gaat om leven of dood.

Politici hebben een strategie om met dit geweld om te gaan. Ze ontkennen dat ze zelf gewelddadig zijn, of het nu Macron of Trump is. Daardoor lijken mensen zoals ik – die het geweld aan de kaak stellen – gewelddadiger. Terwijl Macron strijdt tegen mijn vader; hij vernietigt het lichaam van mijn vader. Maar hij doet dat op een schijnbaar geweldloze manier: hij draait op afstand aan de knoppen en hij houdt een elegant verhaal. Maar wie is gewelddadiger: degene die doodt of degene die het doden aan de kaak stelt?

Ik zal ook in mijn boeken over het geweld van de politiek blijven schrijven, ook al lijd ik zelf nu niet meer, dankzij mijn geprivilegieerde positie. Ik ben gelukkig, met mijn vrienden. Vriendschap is een manier van leven, zei Foucault. Het is een manier van leven waarin je alles zelf construeert, samen met anderen. Je laat je niet leiden door het verleden, zoals in families, maar je vindt samen de toekomst uit. Dus moeilijk is mijn leven zeker niet. Maar ik ben het met Imre Kertész eens: geluk bestaat om te leven, niet om erover te schrijven. Over het lelijke en het geweld moet je wel schrijven. Hoe meer je dat doet, hoe mooier de wereld kan worden.’
 

Édouard Louis en de gele hesjes

Louis schrijft dat het extreme geweld waarmee de gele hesjes werden neer­geslagen hem verlamde. In zekere zin voelde hij zich persoonlijk aangevallen. Voor hem was het een schok om de eerste beelden van de gele hesjes te zien. ‘Ik zag foto’s van de lichamen die bijna nooit verschijnen in de publieke ruimte en in de media, lijdende lichamen, verwoest door het werk, door vermoeidheid, door honger, door de permanente vernedering van de ondergeschikten door de dominante klasse, door sociale en geografische uitsluiting, ik zag vermoeide lichamen, vermoeide handen, gebroken ruggen, vermoeide blikken.

Ik was zo geschokt door mijn afschuw van het geweld van de sociale wereld en de ongelijkheden, maar ook, en misschien voor alles, omdat de lichamen die ik zag op de foto’s leken op de lichamen van mijn vader, van mijn broer, van mijn tante… Ze leken op de lichamen van mijn familie, van de bewoners van het dorp waar ik gedurende mijn jeugd woonde, van die mensen met een verwoeste gezondheid door de ellende en de armoede, en die maar bleven herhalen, elke dag van mijn kindertijd: “Wij tellen niet mee, niemand spreekt over ons.”’

Louis gaat ook in op het racisme en de homofobie bij de gele hesjes. Hij erkent dat die er zeker zijn, maar hij vindt de opwinding in de media erover erg selectief. Want diezelfde media schrijven niet over het racisme van de politie. Volgens hem wordt het verwijt alleen gebruikt om de hesjes het zwijgen op te leggen. En hij benadrukt dat de gele hesjes een beweging in ontwikkeling is. Als er homofobie en racisme onder de gele hesjes bestaan, moet en kan dat veranderd worden.

‘Er zijn verschillende manieren om te zeggen dat je lijdt. Een sociale beweging biedt de mogelijkheid voor degenen die lijden om niet meer te zeggen: “Ik lijd vanwege de immigratie en vanwege mijn buurvrouw die geld van de sociale dienst krijgt.” Dan kun je zeggen: “Ik lijd vanwege degenen die aan de macht zijn, ik lijd vanwege het klassensysteem, vanwege Emmanuel Macron.” Een sociale beweging is een omwenteling van de taal, een moment waarop de oude taal kan veranderen. Dat gebeurt nu; je ziet dat de gele hesjes op zoek zijn naar een nieuwe taal. De nare woorden maken plaats voor de termen “ongelijkheid”, “verhoging van het salaris”, “onrechtvaardigheid”.’