Abd Al Malik is rapper, moslim, theatermaker en filosoof. De Fransman rapt tijdens het Holland Festival over geweld, de banlieue, maar ook over spiritualiteit, verzoening en menselijkheid.
Beeld: Fabien Coste
Hij had zijn rap die avond voorgedragen zoals ieder Frans schoolkind poëzie declameert. Goed, het was sneller, heftiger; hypnotiserend. Poetryslam. Hij stond er als een bezwerende priester: rap over de straat, maar ook over gedichten van Baudelaire. Over de rellen in de Franse voorsteden. Rap over ras en racisme, over bidden tot God om te vragen om een goede oogst als hij uit stelen ging, over de liefde van zijn moeder (‘Mama, je maakte van ons armoedige flatje een kasteel’) en over een weg uit het getto.
Abd Al Malik had die avond in het Parijse Musée d’Orsay gedanst. Samen met vier zwarte dansers, mooie mannen met ontblote bovenlichamen. Ze bewogen en poseerden tussen de toeschouwers. En Malik rapte: ‘Ik hou van musea, maar ik er hou er niet van om een museaal object te worden.’ Hij was er op uitnodiging van het museum dat een veelbesproken expositie over het zwarte model had georganiseerd: Le modèle noir. De Géricault à Matisse.
De volgende ochtend zat de rapper al vroeg in het restaurant van het Musée d’Orsay. Zijn weg uit het getto, daar hadden we het over. Een weg uit de hel, geplaveid met boeken, met literatuur en filosofie. Een weg die hem voerde langs een succesvolle studie filosofie, en eerder al langs de boeken en het leven van Albert Camus.
Zijn juffrouw, zegt Malik, had het vuur voor de cultuur bij hem aangewakkerd toen hij een jaar of negen was. Toen was hij eigenlijk al weg uit de wereld van drugshandel, criminaliteit en dood. Malik: ‘Eerst had mijn geest al de banlieue verlaten, daarna volgde ik fysiek.’
Bang
Malik werd in Parijs geboren, maar hij groeide op in de banlieue van Straatsburg. ‘We waren afgesloten van de buitenwereld. Buiten de wijk was het onbekende. Als we naar het centrum gingen, deden we dat samen. Want we waren bang, al zeiden we dat niet. En we vielen anderen aan omdat we dachten dat zij ons zouden aanvallen. Toen ging ik lezen: Camus, de stoïcijnen – ik werd me ervan bewust dat mijn leven niet ophield aan de grenzen van de cité. Er was een andere wereld.
Dat komt allemaal door mijn juffrouw. Zij zei dat ik mooi was. En ik ging geloven dat ik dat was. Als je elke dag hoort dat je mooi bent, word je mooi. Zij vond me intelligent, en ik werd intelligent. Zij zei dat ik Frans was. Je wordt iemand door de blik van de ander.
Als je elke dag als crimineel wordt behandeld, word je een crimineel. Maar als mensen in je geloven, dan word je iemand in wie mensen kunnen geloven.
Ik heb veel geluk gehad: ze heeft mijn moeder gebeld en gezegd dat ik ergens anders naar school moest, in een betere school in een betere wijk. Een school met literatuur. Die juffrouw heeft voor mij gedaan wat de docent van Camus voor hem heeft gedaan. Dat zou ik later leren.’
Was u een uitzondering?
‘Het is heel ernstig, maar dat is inderdaad zo. Als Frankrijk was geweest zoals past bij zijn statuur was dit geen uitzondering geweest. In alle wijken zou het onderwijs goed moeten zijn. Maar dat is niet zo. In de cité zijn minder leraren en meer leerlingen, minder middelen en meer behoeften. Ik vind het niet normaal dat ik mijn wijk moest verlaten om goed onderwijs te krijgen.’
Zijn de verschillen tussen leerlingen louter het gevolg van verschillen in onderwijs?
‘Ze zijn niet het gevolg van een verschil in intelligentie. Je moest eens weten hoeveel buitengewoon intelligente mensen ik heb ontmoet in de buitenwijken. Maar ze gebruikten die intelligentie allemaal voor de drugshandel. Terwijl die intelligentie ze had kunnen helpen om een beter leven te leiden.’
Camus
Welke rol speelde Albert Camus in die weg uit het getto? Toen Malik als jonge jongen zijn werk las, was het alsof hij zich in zijn levensverhaal bevond. ‘Ik las dat hij net als ik uit een gezin komt waarin cultuur niet vanzelfsprekend was. Ook hij had onderwijzers die iets in hem zagen, die hem hielpen. Ook hij is een kunstenaar geworden. Door de cultuur, door kennis. Het was alsof hij ook in de cité was opgegroeid. Hij stond niet buiten mij, hij kende mij.’
L’Envers et l’Endroit, Camus’ jeugdwerk, was een van de belangrijkste ontdekkingen voor de jonge Malik. ‘Het is een boek van twee mensen, een boek van Camus als jongeman, maar met een voorwoord dat hij twintig jaar later heeft geschreven. Een boek van de jonge Camus die míjn leven leidde, en een voorwoord van de beroemde schrijver. Ik zag er mijn eigen weg in, een kaart die me naar de toekomst leidde.’
Camus, zegt Malik, heeft hem op het rechte pad gebracht. Hij heeft hem het juiste midden getoond. Dat midden is de menselijke weg, de aardse weg – waarin je ziet dat de wereld niet zwart-wit is, dat manicheïsme een onjuist uitgangspunt is: de abstracte tegenstelling tussen goed en kwaad houdt geen stand in de echte wereld. ‘Als je dat weet, kun je een compromis sluiten zonder je te compromitteren. Leven is een zoektocht naar het juiste midden.’
Die aardse weg, met oog voor de menselijkheid, is ook het thema van Les Justes van Albert Camus, dat Malik de rapper, schrijver, maar ook theatermaker, binnenkort op de planken brengt. ‘Camus had het over het gebrek aan justesse toen hij sprak over het communisme, over de kritiekloze omarming daarvan als een nieuwe heilsleer. Mensen sloten hun ogen voor de uitwassen van dat communisme. Ze zagen de mensen die moesten leven met het communisme niet meer.’
Wat is dat tegenwoordig, justesse? Kan Malik een voorbeeld geven? Laatst was hij bij een demonstratie tegen politiegeweld, zegt hij. En hij hoorde de woede van de demonstranten, de woede naar de politie. Niemand houdt van de politie, scandeerden ze. Hij dacht – en beseft dat het misschien banaal klinkt: hoe denken jullie over de politie als je wordt overvallen, als je de politie nodig hebt? Mensen zijn niet slecht of goed.
Nog een voorbeeld: laatst had hij met zijn zoon rottigheid meegemaakt met blanken. ‘Ik heb er alles aan gedaan om de gemakkelijke reactie tegen te gaan om de wereld weer op te delen in zwart en wit, waarin zwart goed is en wit slecht. Ik heb mijn zoon gezegd dat hij het nu niet aan de stok had met de blanken; hij had ruzie met een individu. Justesse betekent dat je het individu blijft zien. Er zijn aardige mensen, er zijn onaardige mensen. Maar onaardige groepen, die bestaan niet. Elke groep bestaat uit individuen.’
Is het voor u niet makkelijk om deze boodschap te verkondigen? U behoort nu zelf tot de elite.
‘Maar ik was niet van de ene op de andere dag waar ik nu ben, het is een lange weg geweest. Ik ben hier gekomen door juist uit te gaan van dit motto. En mijn leven zal anders blijven dan dat van anderen. Ik ben zwart. Er staat niet op mijn voorhoofd geschreven wie ik ben. Als ik straks op straat loop en ik word niet herkend door een politieman, dan maak ik bepaald niet noodzakelijk deel uit van die elite. Als zo’n agent is bezeten door racistische clichés, dan zou hij me zomaar kunnen slaan. Maar dat neemt niet weg dat ik deze boodschap blijf verkondigen en me ervoor blijf inzetten.’
Niet alleen de veronderstelde slachtoffers moeten zich niet wentelen in hun slachtofferschap, vindt Malik, ook de veronderstelde daders moeten inzien dat ze niet altijd slecht zijn. ‘Gisteren kwam er een vrouw naar me toe. Ze begon zich te verontschuldigen, naar mij, voor de slavernij; ze zei dat zij verantwoordelijk was. Dat was niet juste. Ik zei dat ze dat niet was; misschien was het haar familie, misschien was het niet eens haar familie, maar haar land – maar zij was het niet.
Op een bepaald moment moet je in staat zijn los te breken uit het verleden. Die vrouw hoeft zich niet schuldig te voelen. En ik ben dan wel zwart, maar ik ben geen slaaf. Ik kan geen slavenmentaliteit hebben. Ik ben geen slachtoffer, ik ben een vrij mens.’
Abd Al Malik zet elk woord kracht bij met een tik met zijn hand op tafel: ‘Dus. Je. Moet. Handelen. Als. Een. Vrij. Mens.’
Handelen als een vrij mens, dat betekent voor Malik dat hij weinig opheeft met het identiteitsdenken dat eerst in de VS opkwam en nu in Europa steeds dominanter wordt. Met zwarten die zich identificeren met hun voorouders, die misschien slaaf waren. Met mensen die zichzelf als slachtoffer beschouwen. ‘Ik ben zwart, ik ben moslim. Mijn wortels, mijn oorsprong ligt in Afrika, Congo. Ik ben hier in Parijs geboren, en in Straatsburg opgegroeid. Ik beschouw mezelf als Frans, en als Europees. Ik ben niet Europeano-Afrikaans, of Franco-Kongolees. Ik ben volledig Frans. En Europeaan tout court. Maar mijn wortels blijven Afrikaans. Schizofreen ben ik daarmee niet. Het gaat erom een harmonie te vinden, tussen mijn wortels en mijn leven hier.’
Is het een droom?
‘Het is de kracht van de verbeelding, natuurlijk, maar het is meer dan een droom. Het is een project, en daar werk ik aan. Het is een weg naar de toekomst.’
Soefi
Zijn wortels, zo begon Malik het gesprek, liggen in Afrika, maar de vruchten groeien aan de takken hier in Frankrijk. ‘Die zijn het product van ontmoetingen hier in Frankrijk, van mijn kennismaking met de Franse cultuur. Als ik nog in Afrika had gewoond, was ik niet de man geweest die ik nu ben. Dan zou ik een heel andere verbeeldingswereld hebben gehad. Maar nu woon ik in Frankrijk, en in de Franse cultuur. Ik ben Baudelaire.
Mijn ouders kwamen hier, we kennen een geschiedenis van slavernij, van kolonialisme. Maar nu gaat het erom hoe we samen met al die verschillende mensen een gemeenschap kunnen vormen. Faire peuple, daar gaat het om. Harmonie. Daarvoor hoef je verschillen niet op te geven, maar je moet je wel het land eigen maken waar je woont. Dus pure integratie werkt niet, maar evenmin werkt het multiculturalisme. In dit laatste model blijf je een vreemdeling in je nieuwe land, je woont samen met andere vreemdelingen met hun eigen cultuur. Maar ik ben geen vreemdeling, jij bent geen vreemdeling; we wonen samen. Dit is ons land, dit is ons Europa.’
Geeft u daarmee toch niet uw wortels op?
‘Ik ontken niet dat ik zwart ben, ik ben er trots op, ik ben trots op Congo. Maar we leven in de eenentwintigste eeuw, niet in de negentiende. Ik lijd niet aan de kwetsuren waar zwarten in vroeger eeuwen aan leden. Laten we ons gezonde verstand gebruiken. Als we dat niet doen en vast blijven zitten in ons eigen hoekje, in onze prachtige identiteit, doen we niet anders dan de populisten die hun eigen identiteit zeggen te verdedigen. Dan laten we ons ook leiden door angst – door de angst voor de ander. Maar we moeten niet meer bang zijn. We moeten die nieuwe samenleving omarmen en vieren.’
Spiritualiteit
Malik bekeerde zich tot de islam en is tegenwoordig soefi, aanhanger van een humanistische en spirituele variant van islam. ‘Ik durf het bijna niet te zeggen, maar wat we nodig hebben voor een harmonieuze samenleving is spiritualiteit. Die stelt ons in staat zin te geven aan die samenleving. Daarvoor hoef je niet religieus te zijn. Camus was denk ik ook in diepe zin spiritueel. Ik ben moslim, maar je treft die spiritualiteit net zo goed aan bij alle monotheïstische religies, en ook in het atheïsme. Spiritualiteit betekent dat er iets is dat groter is dan wij. En als je in God gelooft noem je dat God, of Allah.
Wat ons overstijgt, is onze menselijkheid. Jij bent anders dan ik, ik ben anders dan jij – maar we zijn beiden mens. We geloven in het idee van de mens. Die notie van menselijkheid verbindt ons. Dat is spiritualiteit. Die menselijkheid krijgt pas vorm in onze verbeelding.’
Maar, zegt hij een paar keer aan het eind van het gesprek, het moet niet blijven bij die verbeelding. Het moet niet blijven bij mooie woorden. Die heeft hij al genoeg gehoord. ‘Wat uiteindelijk telt, zijn onze daden.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees