Home Waanzin Desiderius Erasmus: in alle ernst, lach eens even
Waanzin

Desiderius Erasmus: in alle ernst, lach eens even

Humor voorkomt dogmatisme en zorgt ervoor dat je niet vastroest, dacht de in Rotterdam geboren Desiderius Erasmus (1466-1536).

Door Erno Eskens op 26 april 2011

Desiderius Erasmus van Rotterdam Hans Holbein de Jonge Portret van Erasmus door Hans Holbein de Jonge

Humor voorkomt dogmatisme en zorgt ervoor dat je niet vastroest, dacht de in Rotterdam geboren Desiderius Erasmus (1466-1536).

Cover van 04-2011
04-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Desiderius Erasmus (1466-1536) heeft geen beste start. Te Rotterdam geboren als bastaardzoon lijkt hij gedoemd tot een armetierig bestaan. Maar hij heeft geluk, belandt in een klooster in Gouda en leert Latijn. Hij wordt zelfs toegelaten tot de vernieuwende Lebuinus-school in Deventer, waar de Duitse filosoof-kardinaal Cusanus is opgeleid. De leiding daarvan is in handen van de Moderne Devoten. Die hebben zich van de kerk afgescheiden en prediken dat mensen ‘met een boekje in een hoekje’ moeten gaan zitten. Zelf de Bijbel lezen, is beter dan luisteren naar de priesters van de Corrupt-Katholieke-Aflaatkerk. Die kerk heeft de touwtjes qua moraal wel erg laten vieren. De devoten willen daarom, geheel in de traditie van de nakende Renaissance, terug naar de strenge bronnen van het geloof zelf. Iedereen moet de Bijbel zélf lezen. Zo kun je, met de Bijbel in de hand, proberen als Jezus van Nazareth te worden.

‘Het is de hoogste wijsheid soms een dwaas te spelen’

Alexander Hegius, rector van de Lebuinusschool, raadt Erasmus aan naast de Bijbel ook de andere bronnen van de westerse cultuur te bestuderen. Hij geeft hem Griekse en Romeinse geschriften. Erasmus vertaalt ze zo goed dat hij gevraagd wordt om als vertaler in dienst te treden bij de bisschop van Kamerijk. Zo belandt de bastaard, inmiddels tot priester gewijd, in een bisschoppelijk paleis. Hij voelt zich er niet thuis. Erasmus heeft geleerd dat je, net als Jezus, sober moet leven. Nu ziet hij mensen wijn drinken uit gouden bekers. Bovendien willen ze in het paleis niet horen dat er heel wat vertaalfouten zijn geslopen in de Vulgaat, de eeuwenoude Bijbelvertaling van kerkvader Hiëronymus.

‘Prikkelbare iezegrimmen’

Erasmus besluit zijn priesterschap op te geven en accepteert een aanstelling in Leuven, waar hij het Drietalencollege opricht. Dat specialiseert zich in kritische vertalingen vanuit het Hebreeuws, Grieks en Latijn. Als Erasmus zijn eigen Bijbelvertaling – met de originele tekst ernaast zodat iedereen hem kan controleren – op de markt brengt, krijgt hij kritiek van ‘uiterst prikkelbare iezegrimmen’ (theologen). Die bestempelen hem als ketter, ‘want naar die afschrikwekkende banbliksem grijpen ze meteen als ze iemand niet gunstig gezind zijn’. De theologen zijn iets te veel overtuigd van hun eigen gelijk, vindt Erasmus. Ze kunnen nog wat leren van Cusanus’ docta ignorantia – de leer dat je niets zeker weet in het leven.

De ‘onwetende geleerde’ vinden we terug in Erasmus’ beroemdste boek, Lof der Zotheid uit 1506. ‘De zotheid’ blijkt een geestige, zeer kritische geest die alles en iedereen belachelijk maakt en tegelijk ook zichzelf niet spaart. De zot strijdt met humor tegen de dodelijke ernst. Humor voorkomt dogmatisme en zorgt ervoor dat je niet vastroest. Het heeft geen zin om ernstig te zijn. Waar rust je ernst immers op? Op niets dan de ijdelheid en de hoogmoed waarmee je denkt te weten hoe de wereld in elkaar zit.

Behalve om de vileine stukjes over priester, pausen en geleerden is Erasmus’ Lof der Zotheid vooral interessant omdat we hierin voor het eerst een filosofie van het ‘alsof’ vinden. ‘Bij gebrek aan feiten kun je maar het beste doen alsof,’ schrijft Erasmus. ‘Het is de hoogste wijsheid soms een dwaas te spelen.’ Zo is cultuur voor een groot gedeelte schijn. De dwaas zet een gekke kap op en trekt rare kleren aan, de dwaas maakt een raar dansje. Waarom? Waarom zo en niet anders? Onduidelijk. Maar geef toe, zegt Erasmus, je wilt die cultuur, omdat je weet dat er van nature niet veel goeds in je schuilt. Cultuur heb je nodig om oorlogen te voorkomen – ‘Alleen mensen die de oorlog niet kennen, houden er van’. Doe alsof je een cultuurwezen bent, en je wordt het ook nog. Hier horen we de nagalm van de Moderne Devoten: je moet Christus navolgen; doen alsof je hem bent.

Even tussendoor… Meer lezen over Erasmus en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Precies deze doe-alsof-filosofie brengt Erasmus in conflict met de Duitse predikant Maarten Luther (1483-1546). Die ziet het nut niet in van al de culturele verkleedpartijtjes. De mens kan zichzelf namelijk toch niet veranderen: alles is voorbestemd. We hebben geen vrije wil, laat staan dat we de kracht hebben om ons al dansend aan onze haren uit ons morele moeras te trekken. Erasmus zou er verstandig aan doen om zijn Augustinus nog eens na te lezen. Dan zou hij inzien dat hij een losbol is. Weinig subtiel voegt Luther eraan toe: ‘Erasmus verpletteren is de vinger leggen op een wandluis, die dood nog meer stinkt dan levend.’

Erasmus reageert met gepaste ironie: ‘Ik ben bereid te sterven voor Christus als hij mij daartoe de kracht geeft, maar sterven voor Luther doe ik niet.’ Erasmus sterft op 12 juli 1536 in Bazel. Zijn laatste woorden: ‘Lieve God’.