Home Descartes: onderwijshervormer
Onderwijs

Descartes: onderwijshervormer

Door René Gude op 11 oktober 2000

09-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat bezielt iemand die een belangrijk deel van zijn leven besteedt aan het bewijzen van z’n eigen denken, een verborgen god en het bestaan van de materiële wereld? René Descartes(1596-1650) zocht naar een efficiënte structuur voor onderzoek en onderwijs. Toen hij die had gevonden, ontmoette hij prinses Elisabeth van de Palts. Die wilde resultaat zien.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In 1616, na het afronden van zijn rechtenstudie in Poitiers tobde Descartes (1596-1650) met de vraag naar de weg die hij moest inslaan in het leven: quod vitae sectabor iter?. Alledaagse adolescentenproblemen, die wij gearriveerde burgers met een gevorderde carrière en een dertiende maand in retrospectief zullen oormerken als ‘de onontkoombare noodzaak tot beroepskeuze’. Maar dat gerijpte inzicht maakt de kwestie voor de betrokken adolescent niet minder prangend. Descartes behaalde zijn graad in de rechten op instigatie van zijn vader en oudoom – braaf en met weinig animo. Hij kon daarna niet onmiddellijk beginnen aan de loopbaan in het openbaar bestuur die zijn vader voor hem in gedachten had, om de eenvoudige reden dat hij daarvoor eerst de wettelijk voorgeschreven leeftijd van 27 jaar moest bereiken. In Poitiers had hij als liefhebberij ook een beetje gepionierd in de geneeskunde. Maar hij behaalde niet de graad doctor medicinae, zodat ook het openen van een praktijk geen optie was.

Hij stond bovendien sceptisch tegenover de medische opvattingen in zijn tijd. Hij weigerde eenvoudig om met een weckfles vol bloedzuigers visites te gaan afleggen bij zieken en behoeftigen. Descartes liep derhalve geruime tijd rond met de alledaagse twijfel van iemand die aan de slag wil, maar die door omstandigheden nog niet aan de slag kan. De gedwongen adempauze gaf hem respijt om de indrukken en inzichten uit kindertijd diepgaand te onderzoeken.

Het eindoordeel over zijn eigen meningen was hard: in het beste geval waren het waarschijnlijkheden die hij zou kunnen laten gelden ‘alsof ze waar waren’ tot het tegendeel bewezen werd. Natuurlijk kun je met dat soort opinies oud worden. Je stort je in een baan en leert door vallen en opstaan. De kleerscheuren die je daarbij oploopt, worden gecompenseerd door de toename van wat wij ‘levenservaring’ noemen. Op die methode is niet veel aan te merken, maar Descartes raakte gebiologeerd door de vraag: ‘Kan het niet efficiënter?’

Bonuskaart
Met welk recht kan ik mij in mijn toekomstige vak – of het nu openbaar bestuur, rechtspraak of geneeskunst is – ooit verantwoord beroepen op mijn deskundigheid? Wat weet ik eigenlijk zeker? Descartes besloot zich nog een tijdje afzijdig te houden van de uitweg via trial and error om uit te zoeken of oordelen mogelijk zijn die ‘waar’ zijn en niet slechts ‘waarschijnlijk’. Je hoeft niet meteen over alles zekerheid te pretenderen, maar zoeken naar een paar zekerheden is toch minstens het proberen waard. Als je een paar ware uitspraken kunt isoleren van waarschijnlijke, meende Descartes, dan is het wellicht mogelijk om vervolgens een systeem te ontwikkelen waarmee je meer van dergelijke zekerheden kunt vinden. Zekerheden die over te dragen zijn aan anderen. Een dergelijke verantwoorde onderwijs- en onderzoeksmethode zou een belangrijke stap voorwaarts zijn, vooral als iemand je deskundigheid in twijfel trekt en je je er met een beroep op je levenservaring niet vanaf kunt maken.

Descartes besloot zich toe te leggen op het ontwikkelen van een onderwijs- en onderzoeksmethode voor het type zelfstandig denkende individuen dat Immanuel Kant in 1783 in Beantwortung der Frage: Was is Aufklärung? zou omschrijven als ‘Lieden die zich wensen te bevrijden uit de onmondigheid waar iedereen mee geboren wordt, maar aan het voortbestaan waarvan je uiteindelijk zelf schuldig bent’. Descartes nam het basisprobleem onderhanden waar iedere opvoeder, onderwijzer en deskundige zich voor gesteld ziet: je moet erg stevig in je schoenen staan als je iemand iets wil leren. Iemand die anderen wil onderrichten moet tegelijkertijd drie belangrijke zaken voor elkaar hebben.

Ten eerste moet je goed op de hoogte zijn van de stand van de kennis in je vakgebied. Daarnaast moet je ook nog het vermogen hebben om dat uitgebalanceerd over te brengen. Je kunt wel gelijk hebben, maar je moet het ook nog zien te krijgen. En ten slotte moet je ook nog beseffen dat je met de beste bedoelingen iets bij iemand anders aan het aanrichten bent. Zijn je bedoelingen goed? Sluit jouw Bildungsideal aan bij de wensen en idealen van degenen die je iets aan het opdringen bent? Los van elkaar zijn dit drie betrekkelijk heldere opgaven, maar zodra je de taak op je neemt om anderen te instrueren, blijkt het een buitengewoon complexe klus te zijn om er een soepel werkend geheel van te maken. Op alle drie punten kan de toehoorder roet in het eten gooien, al was het maar door zijn of haar volkomen legitieme koppigheid. Heel vervelend, maar iedereen heeft eigen ideeën en plannen en vrijwel niemand zit op dichtgetimmerde voorschriften te wachten.

Doceren is een hachelijke zaak en menigeen zou bij dit besef onwillekeurig de neiging krijgen om het instrueren en adviseren geheel achterwege te laten en uitsluitend een eigen plan te trekken. Dan hoef je je ook niet voor je bemoeienissen te verantwoorden. De meesten van ons is deze elegante, ‘onverantwoordelijke’ uitweg echter niet gegeven. Ouders ontkomen er niet aan om hun eigenzinnige nestblijvertjes het een en ander bij te brengen voor ze met een eigen giropas en bonuskaart de wijde wereld ingestuurd kunnen worden. Iedereen die op een goed moment een opleiding met succes afrondt, staat voor het hetzelfde probleem.

Voor je het weet koop je je in bij een leuke groepspraktijk, ben je partner in een adviesbureau, columnist, leraar aan een studiehuis, bedrijfsjurist bij een multinationale onderneming, ICT-deskundige, cv-installateur of Kamerlid. En dan zit je automatisch tot over je oren in de problematiek waar iedere ‘deskundige’ zich in bevindt. Van allerlei kanten worden eisen gesteld aan je vakkennis, je communicatievermogen en je planning. Op de keper beschouwd is iedereen op een of andere manier ook docent, adviseur, specialist of anderszins betweter tegen wil en dank.

Decartes kreeg door omstandigheden tijd om dat probleem eens grondig door te exerceren. Hij ontwikkelde een experiment waarin hij aantoont dat wij ‘waar’ van ‘waarschijnlijk’ kunnen onderscheiden. Wat je daarvoor volgens hem moet doen, is precies het tegenovergestelde van de eerder genoemde ‘vallen en opstaan’-strategie: doe of al je meningen ónwaar zijn tot het tegendeel blijkt. Zorg dat gas en licht betaald zijn, dat je een week de deur niet uit hoeft en ga vervolgens opzettelijk en systematisch aan alles twijfelen. Deze indirecte benadering, niets anders dan een onnatuurlijke omkering van de normale gang van zaken, heeft duizelingwekkende gevolgen. Als je in tegenstelling tot je dagelijkse gewoonte werkelijk uit alle macht aan alles twijfelt, dan kun je een opmerkelijke conclusie trekken zodra je op de grenzen van je vermogens en vindingrijkheid stuit. Je hebt dan blijkbaar iets gevonden waar je niet aan kúnt twijfelen. Je vermogen om te twijfelen is tekortgeschoten.
 

Perfectie

Descartes stuitte, na zich welbewust in de diepste vertwijfeling te hebben gestort, inderdaad op één spijkerharde waarheid: ik denk. Wát ik denk is in de meeste gevallen niet waar, maar dát ik denk is dat altijd wel. De consequenties van deze tamelijk magere uitkomst van het experiment zijn spectaculair. Ons vermogen om waar van onwaar te kunnen onderscheiden – Descartes noemt het ‘gezond verstand’ – is kennelijk in ten minste één instantie onproblematisch. Nu het vermogen om waar van onwaar te onderscheiden in die ene instantie betrouwbaar is gebleken, is het nog hoogst onzeker of je ook in andere gevallen betrouwbare oordelen kunt vellen.

Kan de waarheid, de relatieve perfectie, die Descartes in de woorden ‘ik denk’ heeft aangetroffen ook gevonden worden in andere voorstellingen? Descartes betoogt dat de manier waarop de eerste waarheid is gevonden aantoont dat de perfectie van dat inzicht een ‘waarneming’ is en dat de waarheid of de perfectie van dat inzicht er niet door ons in is gelegd. Zij dringt zich aan ons op, we worden erdoor verrast, wie zijn er passief onder. In dit geval is waarheid of perfectie dus geen schijn, maar werkelijkheid. Descartes neemt aan dat wij telkens wanneer wij een waarheid met een dergelijke overtuigingskracht aantreffen, wij die waarheid dus kunnen aannemen. Sterker nog: we moeten wel. Strenge voorwaarde is wel dat we bij het zoeken naar die waarheden net zo zorgvuldig te werk zijn gegaan als in het twijfelexperiment.

 

We weten nu zeker dat we denken en dat onder bepaalde condities waarheid mogelijk is. Daarmee zijn we al een aardig eind in de richting van wetenschappelijke deskundigheid. Maar er moet nog een laatste probleem opgelost worden voor we de wereld dapper tegemoet kunnen treden. Gaan onze voorstellingen van een materiële buitenwereld wel ergens over? Of zijn ze pure fictie? Uit het feit dat ik denk, is niet direct af te leiden dat de materile dingen die ik denk waar te nemen, ook werkelijk zijn zoals ik ze denk. Het zou kunnen zijn dat ze alleen maar in mijn denken bestaan. Descartes toont echter aan dat enkele formele eigenschappen van materiële dingen – namelijk hun uitgebreidheid in lengte, breedte, diepte – niet uit die dingen zijn weg te denken. Het denken zelf heeft die eigenschappen niet en kan ze dus wederom niet uit zichzelf hebben voortgebracht. Daarom neemt Descartes aan dat er werkelijk bestaande materiële dingen zijn, die zich buiten ons denken bevinden en waarover je ware uitspraken kunt doen zolang je je beperkt tot de terminologie van lengte, breedte en diepte. Wetenschap is bij Descartes alleen mogelijk door jezelf met grote discipline te dwingen tot zuiver taalgebruik.

Descartes staat te boek als ‘vakfilosoof’, maar zijn kracht lag in het beschrijven van een methode, een algoritme waarmee iedereen zelf ‘wijsheden’ kan ontdekken en die van anderen kan beproeven. Hij heeft een voorstel gedaan om de leerstrategieën van iedereen die naar wijsheid streeft, te structureren en op elkaar aan te laten sluiten. Descartes’ hele werkzame leven heeft primair in het teken gestaan van onderwijs- en onderzoekshervorming. Om die reden heeft hij zich een plaats verworven in de filosofietraditie van Thales van Milete tot en met Martha Nussbaum. In die traditie staan ook de sofisten Protagoras en Gorgias (reizende leraren), Socrates (van de socratische methode), Plato (van de Academie), Aristoteles (van het Gymnasium in de Atheense wijk Lyceum), Epicurus en de stoïcijnen, de middeleeuwse scholastici (letterlijker kan niet), Willem van Ockham, John Locke, David Hume, Immanuel Kant en Ludwig Wittgenstein.

Al deze filosofen hielden zich bezig met het institutionele onderwijs en onderzoek: ze gaven les en lieten zich uit over de meest vruchtbare leer- en onderzoeksstrategieën. Descartes nam hieraan hartstochtelijk deel. Dat onderscheidt hem van de meeste tijdgenoten die in de eerste helft van de zeventiende eeuw als wetenschapper naam maakten. Galileo Galilei, William Harvey, Robert Boyle en Christiaan Huygens zijn voorbeelden van vooraanstaande wetenschappers die in hun specifieke wetenschappen enorme vooruitgang boekten, maar die weinig tijd besteedden aan het invoeren daarvan in de traditionele onderwijs- en onderzoeksinstituten.

Veel meer dan Galilei heeft Descartes zich ingespannen om het succes van de nieuwe wetenschappelijke methode zodanig te beschrijven, in te perken en aan te prijzen dat de collegevoorzitters van de universiteiten deze aanpak tot nieuwe standaard zouden maken. Liever dan dokter worden, wilde Descartes zijn tijd besteden aan de inrichting van een instituut dat een heleboel goede artsen zou kunnen afleveren. Dat leger artsen zou met toenemend inzicht in de werking van de natuur – en ongehinderd door allerlei vormen van bijgeloof – een remedie moeten vinden voor de evidente noden uit Descartes’ tijd en voor alle denkbare en ondenkbare kwaaltjes van de generaties na hem. Dit project heeft uiteindelijk de cartesiaanse metafysica opgeleverd, op schrift gesteld in het Discours de la méthode, de Meditationes en de Principia Philosophiae. Deze geschriften zijn consequente uitwerkingen van zijn voornemen in 1619 om een mathesis universalis te ontwikkelen, een universele leermethode die hele generaties onderzoekers in staat zou stellen om alles wat mensen kunnen weten in kaart te brengen en ter beschikking te stellen aan eenieder.
 

Franeker, Harderwijk

Aan de Sorbonne van Parijs kreeg Descartes geen poot aan de grond. Tegenover de romantische hypothese dat de Fransman zich in 1629 in Nederland vestigde uit vrees voor de katholieke orthodoxie en er twintig jaar zou zijn gebleven omdat de Nederlanden zo ’tolerant’ waren, oppert de Utrechtse Descarteskenner Theo Verbeek de mogelijkheid dat Descartes wellicht naar Nederland kwam omdat hier in enkele decennia de ene nieuwe universiteit en illustere school na de andere werd opgericht: Franeker, Groningen, Amsterdam, Utrecht, Deventer en Harderwijk. Wat aan oude instellingen niet lukte, zou aan de nieuwe wellicht makkelijker gaan: de introductie van een nieuwe methode en een nieuw systeem van wetenschappen.

Descartes meende dat zijn metafysica – niets anders dus dan een elementaire onderwijs- en onderzoeksmethode – zeer geschikt was voor gebruik op scholen en academies, maar hij heeft herhaaldelijk na heftige conflicten met de bestaande onderwijsinstituten plechtig gezworen zich nooit meer met het institutionele onderwijs in te laten, uitsluitend voor zichzelf te studeren en daarover alleen nog te communiceren met onderlegde individuen die iets in zijn bevindingen zagen.

 

Descartes’ filosofische werken vormen een gestructureerde handleiding voor degenen die zich zelf van niet-weter tot verantwoord betweter willen ontwikkelen. Zijn op het eerste gezicht nogal vergezochte metafysische overpeinzingen – met bewijzen voor het eigen bestaan, het bestaan van de buitenwereld en het bestaan van een verborgen god – hebben geen andere functie dan een zekere beveiliging te bieden tegen het altijd loerende gevaar van vertwijfeling bij iedereen die zijn of haar eigen leven wil leiden en daarbij tegelijkertijd ook nog genoodzaakt is zich te bekommeren om dat van anderen. Descartes heeft tot in de jaren veertig van de zeventiende eeuw consequent doordacht wat de problemen zijn van iemand die de eerder genoemde verantwoordelijkheid serieus neemt. Zijn verantwoorde handleiding voor zelfdenkers was af en hij is op zijn bevindingen niet meer teruggekomen. Hij had zijn drie principes: ik denk, mijn denken en doen zijn te verbeteren, en ook de materiële buitenwereld heeft een paar eigenschappen die ik helder en welonderscheiden kan kennen.

Meer dan deze elementen – een toefje gezond verstand, een beetje vertrouwen in een bepaald soort waarheid en een scheutje zekerheid over een paar formele eigenschappen van de dingen om ons heen – heeft Descartes niet nodig voor het onderscheiden van verschillende kennisgebieden en de legitimering van deskundigheid daarin. Als wij voor leven en welzijn ons inzicht stap voor stap willen vergroten, dan moeten we ervoor zorgen dat we over duidelijk onderscheiden onderwerpen praten. De begrippen die we gebruiken om ervaringen weer te geven en met elkaar te verbinden, moeten ook echt van toepassing zijn op de zaken die ermee bedoeld worden. Als we ons in het dagelijks gewoel begeven, zijn we van alles tegelijk: we zijn denkende dingen en tegelijk lichamelijke personen. Als we echter iets werkelijk verstandigs over onszelf willen zeggen, dan moeten we ons de beperking opleggen dat ons denken en ons lichaam onderscheiden zijn in de manier waarop wij erover praten.

Uit het verloop van het twijfelexperiment zijn bindende conclusies te trekken over de kennisgebieden waarbinnen wij met zekerheid uitspraken kunnen doen. Als je het in wetenschappelijke zin over materiële dingen hebt, moet je genoegen nemen met de zekerheid van een paar formele kenmerken als beweging, lengte, breedte en diepte. Deze benadering is heel succesvol. Juist toen men in de zeventiende eeuw de mentalistische term ‘bedoeling’ uit de fysica schrapte, kreeg die wetenschap vleugels. Over ons denken, ons voelen, onze wil, onze waarneming kan juist alleen maar in mentalistische termen gesproken worden.

Psychisch en somatisch

Langs deze lijnen onderscheidde Descartes ‘materie’-wetenschap van geesteswetenschap. Het staat bij voorbaat vast dat je in deze afzonderlijke benaderingen nooit de mens als geheel in beeld krijgt. Toch raadde hij deskundigen aan om, bij het nadenken over haar psychische en fysieke toestand, steeds deze twee perspectieven op de klaarblijkelijke intieme eenheid van lichaam en ziel als grond voor betrouwbare diagnoses te blijven vasthouden. Je kunt niet in dezelfde taal over mentale en materiële zaken spreken, ook niet als het mensen betreft. Je kunt wel in twee talen – het psychisch en het somatisch – over een mens spreken die zowel mentale als materiële eigenschappen blijkt te hebben. Een psychiater, geschoold in zowel de geesteswetenschap als in de fysiologie, leeft dagelijks met de opdracht om de twee aspecten te onderscheiden en weer te combineren tot een diagnose, van één en dezelfde persoon.

Met het verschijnen van de Meditaties in 1641 was Descartes klaar met zijn metafysica. Daarin lag het vertrekpunt, de methode en de grenzen van wetenschapsgebieden globaal vast. Een summiere opsomming van de archimedische punten die je in creatieve wetenschap nodig hebt om de substantiële vernieuwingen, die hele generaties deskundigen dagelijks nastreven, een bruikbare samenhang te geven. Om die substantiële vernieuwing van oudere inzichten is het in de wetenschap begonnen, maar over de formele samenhang moet je niet dagelijks hoeven nadenken. Die is in Descartes woorden ’tamelijk leeg, om zo te zeggen metafysisch’ (bien légère, pour ainsi dire métaphysique). Het is absoluut cruciaal om je op de goede vertrekpunten vast te leggen.

Verdiep je daar dus één keer in je leven zeer grondig in en daarna hooguit nog enkele keren per jaar in een soort opfriscursus. Descartes heeft zich daaraan gehouden en hield zich de rest van zijn dagen nog met twee dingen bezig. Enerzijds bleef hij zijn afgeronde model voor onderwijs- en onderzoek promoten. Zijn laatste grote actie op dit punt was de reis naar Stockholm, waar hij in het harnas stierf. Anderzijds heeft hij zich gestort op een aandeel in de substantiële vernieuwing van de wetenschappen die hij in kaart had gebracht. In die lijn ligt de indrukwekkende briefwisseling met Elisabeth van de Palts.

In mei 1643 kreeg hij een brief van Prinses Elisabeth, die in Den Haag in ballingschap leefde. Zij was de oudste dochter van Frederik, koning van Bohemen, graaf van de Palts en keurvorst van het Keizerrijk, die slechts één winter koning van Bohemen was geweest. Daarna was Frederik in hoog tempo alles kwijtgeraakt: zijn koningschap, zijn titel van keurvorst, zijn vorstendom de Palts en tenslotte, tijdens een veldtocht in 1632, zijn leven. Elisabeth woonde met haar moeder en acht broers en zusters in Wassenaar. Prinses Elisabeth bekommerde zich om haar eigen gezondheid, het wel en wee van familie en nam de politieke taken, waarvoor zij zich door haar aristocratische afkomst gesteld zag, niet lichtvaardig op. De methode die Descartes had ontwikkeld voor het zelfbewust inrichten van het eigen leven, sprak haar voldoende aan om in mei 1643 naar de pen te grijpen en om nadere toelichting te vragen. Elisabeth wilde het beter weten, niet noodzakelijk beter dan anderen, maar wel graag beter dan zij het gisteren wist. Zij was filosoof in brede zin, zoals iedereen ‘filosoof’ is, dat wil zeggen iemand die streeft naar beter inzicht.

Elisabeth vermoedde dat Descartes’ benadering veel kon betekenen voor haar leven en welzijn. Zij stelde zich op als studente en tegelijk als medeonderzoekster: ze begint bij het begin en zet niet de volgende stap voor ze zelf iets volledig begrijpt. Verder is ze niet te benauwd om zelf het een en ander naar voren te brengen. Ze daagde Descartes voortdurend uit om inhoudelijk te worden in de verschillende wetenschapsgebieden die hij tot dan toe zuiver formeel had onderscheiden. Elisabeth internaliseerde Descartes’ theoretische aanpak van wetenschap in het algemeen en praktiseerde met hem de specifieke wetenschappen die moesten leiden tot betere toepassingen in techniek, geneeskunde, moraal en staatskunst. Wetenschappen kortom, die kunnen leiden tot geluk en wijsheid.

Descartes was verrukt over de stimulansen die zij hem gaf, juist op het moment dat hij meende met enig vertrouwen in de toekomst de definitieve stap van wetenschapsbeschouwing naar wetenschapsbeoefening te kunnen maken. Samen met Elisabeth houdt hij zich met de vernieuwing van de psychosomatische geneeskunde bezig. Descartes toont zich een prudente practicus. Hij houdt het hippocratische adagium in dubio abstine (bij twijfel afzien van behandeling) hoog in het vaandel, maar is vastbesloten die twijfel deskundig te overwinnen. Hij buigt zich met Elisabeth over de staatskunde van Macchiavelli en over de persoonlijke overlevingsmoraal van Seneca. De sfeer blijft steeds: als je iets weet moet je daarvoor op de barricade, als je iets niet weet moet je het toegeven en je inzicht verbeteren.

De vriendschappelijke samenwerking met Elisabeth duurde tot Descartes’ dood in febuari 1650. Hij overleed voortijdig, pas 54 jaar oud, maar hijzelf dacht bij vooruitgang en vernieuwing in de wetenschap steeds in generaties en dynamische instituten waarin verschillende eeuwen zou worden samengewerkt. Hij dacht niet in faculteiten, hij dacht in universiteiten.
 

  • Dit is een ingekorte inleiding bij het boek René Descartes en Elisabeth van Palts; briefwisseling (uitg. Wereldbibliotheek).
 

Biografie Descartes

1596: René Descartes wordt op 31 maart geboren in het dorpje La Haye, tegenwoordig ‘Descartes’ in de Touraine, Frankrijk.

ca. 1606-1614: Descartes bezoekt Collège Royal de La Flèche, één van de beste scholen in Europa, zegt hij achteraf. Niettemin is hij ontevreden over het curriculum.

1616: Hij ontvangt zijn baccalaureaat en licence en droit van de Universiteit van Poitiers; Descartes overweegt een functie in het openbaar bestuur, maar moet daarvoor wachten tot hij 28 jaar oud is. Dat geeft hem 7 jaar bedenktijd. Hij gaat flierefluiten en reizen.

1618: Descartes ontmoet in Nederland Isaac Beeckman die hem stimuleert zich op wiskunde en andere wetenschappen te storten.

1619-1628: Hij besluit zich uitgebreid met de uitgangspunten en methoden van een universele wetenschap bezig te houden, werkt aan Regulae ad directionem ingenii, maar rondt dit werk niet af voor publicatie.

1628-1629: Descartes trekt in Parijs de aandacht van cardinaal De Bérulle, die hem sterk stimuleert om zijn werk aan een universele onderwijs & onderzoeksmethode voort te zetten, maar die hem tegelijk probeert te interesseren voor ‘de katholieke zaak’.

1629: Descartes vertrekt naar het protestantse Nederland, waar op dat moment de academische cultuur floreert.

1633: Descartes schrijft Le Monde, een relatief compleet werk over zijn filosofie. Het bevat opmerkingen over de methode en de metafysica, maar ook uiteenzettingen over de fysica en biologie. Omdat echter Galilei wordt veroordeeld wegens copernicaanse ideeën die Descartes ook aanhangt, houdt Descartes op het laatste moment de publicatie tegen.

1637: Eerste publicatie: Discours de la Méthode, een sterk polemisch boek over de manier om de ‘wil tot wetenschap’ in te tomen en waarheid te zoeken in de wetenschappen. Het Discours is geschreven in het Frans en gericht aan geïnteresseerde leken.

1641: Tweede publicatie: Meditiones de prima philosophia; dit werk bevat een nauwgezette uitwerking van de in 1637 beschreven uitgangspunten voor wetenschapsbeoefening, geschreven in het Latijn en opgedragen aan de decanen van de Sorbonne.

1643: Descartes ontmoet Elisabeth van Palts.

1644: Publicatie van het leerboek Principia philosophiae, waarin de methodenleer opnieuw uiteengezet wordt, maar nu gevolgd door een uitwerking fysica uit Le Monde. Descartes draagt het boek op aan Elisabeth van Palts.

1644-1648: Descartes werkt aan Description du corps humain en een boek over de ontwikkeling van dieren, van foetus tot volwassen organisme. Beide werken worden niet afgerond en zijn niet tijdens zijn leven gepubliceerd.

1649: Publicatie van de Passions de l’âme, een boek over de werking van hartstochten in het menselijk lichaam. Het werk is duidelijk geïnspireerd door de briefwisseling met Elisabeth; in oktober 1649 gaat hij in op de uitnodiging van Christina van Zweden om naar Stockholm te komen. Hij geeft haar les in wiskunde en andere wetenschappen en begint aan een ontwerp voor een nieuwe universiteit.

1650: Op 12 februari sneeft Descartes aan een longontsteking.