Home De vloek van Wittgenstein

De vloek van Wittgenstein

Door Bert Keizer op 14 november 2012

05-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Wittgenstein en Popper hebben elkaar één keer ontmoet. Op die avond botsten niet alleen hun denkbeelden, maar ook hun achtergrond.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op de avond van vrijdag 25 oktober 1946 was er een discussie­bijeenkomst in Cambridge, waarbij Karl Popper en Ludwig Witt­genstein elkaar voor de eerste en enige keer ont­moetten. Aanvankelijk gebeurde er weinig bijzonders, zij het dat Wittgenstein als gastheer nogal onbehouwen omging met de gastspreker. Later kwam het echter tot een zekere stemverhef­fing tussen die twee. Wittgenstein, die er aan gewend was dat tegenstan­ders zonder veel weerstand voor hem ineenkrompen, greep in zijn machteloosheid naar een kachelpook die toevallig bij hem in de buurt lag. Niet om Popper daarmee fysiek te lijf te gaan, maar om zijn beweringen al gesticulerend kracht bij te zetten. Hij daagde Popper uit om een voorbeeld te geven van een morele regel, waarop deze antwoordde: ‘Men mag bezoekers die een lezing komen geven niet bedreigen met een kachel­pook’, waarop Wittgenstein de pook neersmeet en de ruimte verliet.

David Edmonds en John Eidinow hebben de moeite genomen om op de eerste plaats de gebeurte­nissen van die avond zo nauwkeurig mogelijk te recon­strue­ren. Daarnaast volgden zij het spoor terug naar Wenen, waar deze twee joodse mannen vandaan kwamen.

Mijn generatie (ik ben van 1947) vergeet het steeds opnieuw, en die na ons komen zullen het alleen nog als historisch feit weten, dat naast ‘1815 – slag bij Waterloo’ valt op te bergen: de ramp die zich voltrok in Midden-Europa tussen 1914 en 1945. In dit boek over Popper en Wittgen­stein word je weer eens getroffen door de onvoorstelbare omvang ervan. Wij zullen nooit terdege beseffen hoezeer de springkracht van de intellectuele revolutie die zich vanaf 1880 in die wereld afspeelde, te danken was aan de joden. Toen zij eenmaal verdreven of ver­moord waren, is daar voorgoed iets gebro­ken dat zich nooit meer heeft opgericht. Wittgen­stein en Popper komen uit die wereld, de één op eigen kracht, de ander een verdrevene.
Op die avond in Cambridge botsten niet alleen twee academische ego´s, het ging ook om twee Weense buurten, twee Weense cultu­rele posities en ten slotte twee onverzoenlijke visies op de aard van filosofie, die daar tegen elkaar te hoop liepen.

Popper beschouwde Wittgenstein als een vijand van de filoso­fie, omdat Wittgensteins ontmaskerende herleiding van filoso­fische problemen tot verwarringen over taalgebruik de filoso­fie dreigden op te heffen. Als filosofi­sche problemen alleen maar schijnproblemen zijn, dan is filosoferen slechts een neiging die afgeleerd moet worden. Er zijn wel raadsels, maar geen problemen, zou Wittgenstein zeggen. Popper stelde hier tegenover dat er wel degelijk belangrijke filosofische vragen zijn die niet door gereedschappoetserij à la Wittgenstein kunnen worden opgelost: de politieke inrichting van de staat, causaliteit, de positie van het wetenschappelijk denken et cetera. Wittgenstein karakteriseerde dergelijke inspanningen als pogingen om ‘hoger te schijten dan je eigen reet’; van mij mag het iets anders gezegd worden, maar het is wel duidelijk. 
In hun onderhoudende analyse vinden de auteurs niet alleen plaats voor de karakters van Popper en Wittgenstein, maar ook voor hun filosofie. Daar­naast worden de vele bijrollen in het drama prachtig belicht: Ber­trand Russell en zijn Theory of Definite Descriptions, de jammer­lijk vermoorde Moritz Schlick en diens Wiener Kreis, A.J. Ayer, Friedrich Waismann, het verifica­tieprincipe, Rudolf Carnap, Hermann Feigl, het logisch positivisme, Otto Neurath, Peter Geach, Stephen Toulmin en nog vele anderen.

Uit een schat aan anekdotes en terloopse observaties, allemaal opgetekend uit de mond van mensen die de twee denkers gekend hebben, weten de schrijvers een overtuigend beeld te scheppen van deze twee zo verschillende mannen. Popper was geen dynami­sche of hypnotiserende persoonlijkheid als Wittgen­stein en hoewel hij op zijn manier knap lastig en haatdragend kon zijn, was hij een bijna ingetogen mens naast de driftige dominante drammer die Wittgenstein was. Wij mogen ons gelukkig prijzen de persoonlijke ontmoeting met het grootse genie te moeten ontberen, want hij had vrijwel altijd een verpletterend effect op zijn studenten, die nogal eens in volgelingen ver­ander­den, en in dat proces meestal een flink deel van hun eigen intel­lectuele kunnen voorgoed verspeelden. Er zaten op die bewuste avond veel van Wittgensteins leerlingen in de zaal, allen nogal bespottelijk herkenbaar doordat ze, evenals de meester zelf, geen stropdas droegen maar een overhemd met los boven­knoopje.

De lotgevallen van Wittgenstein en Popper in Wenen verschillen al even sterk als hun latere intellectuele posities. Wittgen­stein werd in 1889 geboren in een paleis met marmeren trappen dat een passend decor vormde voor de sociale, financiële en culturele positie van zijn schatrijke familie. Hij kwam via Berlijn en Manchester in Cambridge terecht waar hij van stu­dent filosofie snel doorstootte naar de positie van briljant filosoof. Na de Eerste Wereld­oorlog, waarin hij als soldaat diende, kwam hij in 1929 opnieuw in Cambrid­ge terecht, waar hij in 1939 Moore opvolgde als hoogleraar, en in die positie trof Popper hem daar in 1946 aan.
Popper werd geboren in 1902 als zoon van een welgestelde advocaat. Na een moeilijke schooltijd verdiende hij de kost met allerlei baantjes totdat hij in 1924 eindelijk naar de universiteit kon. In 1928 verdedigde hij zijn proef­schrift. Hij verkeerde wel in de buurt van de Wiener Kreis, maar werd nooit binnen die kring uitgenodigd. In 1937 was de politieke toestand in Oostenrijk zo bedreigend voor een linkse jood als Popper dat hij wel moest vluchten, in zijn geval naar Nieuw-Zeeland waar hij aan de universiteit van Christchurch doceer­de. In 1943 voltooide hij The Open Society and its Enemies. In 1945 kreeg hij een aanstelling aan de London School of Econo­mics.

Het verschil tussen de beide families wordt kernachtig weerge­geven in de observatie dat de Poppers naar een concert toegingen, terwijl de Wittgen­steins de concerten in huis haalden, waar pianisten uit zes vleugels konden kiezen.

Wittgenstein verliet Wenen in 1910 op zoek naar kennis, Popper moest er weg in 1937 omdat hij jood was. Na de Anschluss werden de Wittgensteins geconfron­teerd met wat de nazi’s be­schouwden als hun jood-zijn. Het hele idee van zo geassimi­leerd te zijn dat alle joodsheid in de historie was verdwenen, bleek een afgrijse­lijk misverstand. Eenmaal in het bezit van een Brits pas­poort stortte Wittgen­stein zich energiek in de onderhandelingen met hoge nazi’s over de mate waarin zijn familie joods was. Tegen de vergoeding van 1,6 ton goud – geen 160.000 gulden in goud, maar 1600 kilo! – kocht hij voor zijn zusjes die in Wenen wilden blijven een dusdanige status af dat ze gevrij­waard bleven voor deportatie.

Ik bedoel dit niet insinuerend. Alleen diege­nen onder ons die met 1600 kilo goud in hun portemonnee durven zweren dat ze dit niet zo aangepakt zouden hebben, mogen hier fronsen. Ik weet niet of het gêne is van de biograaf, maar deze transactie komt niet voor in Ray Monks biografie van Wittgen­stein. Hoe het ook zij, de  familie Popper was niet zo rijk. Poppers ouders waren reeds overleden en zijn enige zus week uit naar Zwitserland, maar zestien van zijn overige familieleden werden slachtoffer van de holocaust.

Het was dus niet alleen van filosofische hoogte dat Witt­gen­stein meende te kunnen neerkijken op Popper. Van zijn kant had Popper de pest aan Wittgen­steins filosofie, zoals uit vele citaten blijkt. De venijnige sfeer waarin hun ontmoeting verliep had dus een lange geschiedenis. Die geschiedenis wordt hier zo onderhoudend en zo helder verteld dat je na lezing een stuk meer weet over Popper, Wittgenstein, Wenen en de joden, en één van de belangrijkste breuken in de filosofie van de twintigste eeuw.

Het boek is daarbij zo vlot vertaald, dat je bijna argwaan zou krijgen over de taal waarin het oorspronkelijk is ge­schreven. Die Engelse versie zal toch niet de vertaling zijn, die ze op grond van sluwe marketing-overwegingen hebben bestempeld als oorspronkelijk manuscript?

De vloek van Wittgenstein; het onbesliste gevecht met Karl Popper, Door David Edmonds & John Eidinow, vert. Nico Groen, uitg. Ambo/Anthos, Amsterdam 2001, 228 blz., ¦49,90 / bef.995.