Celan schreef één zeer vilein gedicht over Heidegger, maar in de prachtige vertaling van Celans poëzie blijkt veel vaker zijn bewondering voor ‘de denker uit het Zwarte Woud’.
In 1967 zocht Paul Celan Heidegger op in zijn hut op Todtnauberg. Daarna schreef hij het gedicht Todtnauberg, dat in nuce zijn problematische verhouding met Heidegger verwoordt. Een ferme uithaal naar Heidegger is het woord ‘knuppelpaden’. Knuppelpaden is een niet mis te verstane allusie op de door Heidegger zo geliefde Holzwege – moeilijk begaanbare paden voor houthakkers. Heidegger voerde zijn gasten in Todtnauberg graag over de kleine weggetjes; Holzwege zal ook de titel van een bundel van zijn opstellen worden.
Celan schrijft niet over de kleine boerse weggetjes, maar over knuppelpaden. Hoewel knuppelpad ook een pad door het moeras kan betekenen, is het woord knuppel eerder een verwijzing naar het geweld en de dood van het Derde Rijk. Bij Celan zijn die paden niet los te zien van het concentratiekamp of zelfs van de paden naar de gaskamer. De paden die uiteindelijk leiden naar – zoals Celan het verwoordde – ‘een graf in de lucht’. Of prozaïscher verwoord: de rook uit de kampovens waarin de doden werden verbrand.
Celan vraagt in Todtnauberg om een ‘woord’ van Heidegger over de uitroeiing in de kampen – die ook Celans ouders had getroffen. Zelf was Celan de overlevende van een werkkamp. Heidegger had volgens Celan geen afstand genomen van het nationaal-socialisme.
Maar de verhouding met Heidegger is ambivalent: Celan is ook een groot bewonderaar van Heidegger. Alleen al de bibliotheek van Celan getuigt daarvan: daar staan 33 delen van Heideggers werk – die door Celan van commentaar zijn voorzien. Ook wemelen zijn gedichten van verwijzingen naar Heidegger.
Ton Naaijkens, die de gedichten van Celan vertaalde, ziet bij Celan en Heidegger dezelfde fascinatie voor de taal. De denker én de dichter gebruiken verouderde betekenissen van woorden, verzinnen neologismen. Dat is geen mooischrijverij voor Celan, maar een poging om bij de waarheid van de kampen te komen.
Heidegger wil de taal niet gebruiken als een uitdrukkingsmiddel waarin de mens meester is van de taal. Het is juist omgekeerd: de taal spreekt de mens aan en reikt het wezen van een zaak aan. Ook bij Celan spreekt de taal.
‘Paul Celan wilde poëzie schrijven die door de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog “heen was gegaan”. Daarbij is het een misverstand om te denken dat daarmee die verschrikkingen begrepen konden worden en dat er een taal was die ze kan beschrijven. De taal van Celan beschrijft niet, maar is vervormd door de verschrikkingen. Zijn taal draagt de littekens ervan. Zelf schreef Celan: “Ja, ondanks alles bleef zij, de taal, onverloren. Maar ze moest nu heen breken door haar eigen antwoordloosheden, heen breken door vreselijk verstommen, heen breken door de duizend duisternissen van dodelijk gebazel. Ze brak erdoorheen, reikte geen woorden aan voor dat wat gebeurd was, maar ze brak door dat gebeuren heen. Ze brak erdoorheen en mocht weer voor de dag komen, ‘verrijkt’ door dat alles.”’
Welke woorden blijven over nadat ze door de dood heen zijn gegaan?
‘De dood is stil. Het wit dringt zich op in de bladzijden van zijn bundels. Celan zegt wat bijna niet meer gezegd kan worden, zonder opsmuk. Zijn poëzie wordt ook steeds kariger en korter.’
Celan koos uiteindelijk zelf voor de dood.
‘In zijn‘postume gedichten’ stelt Celan zich zelf voor dat hij dood is. Hij ligt bijvoorbeeld onder het ijs of in een graf. Het zijn gedichten onderweg naar zijn zelfmoord in 1970. Hij schreef ze uit solidariteit met de mensen die een graf in de lucht hebben. Hij had de behoefte om bij hen te zijn.’
Paul Celan: Verzamelde gedichten, door Paul Celan, vert. Ton Naaijkens, uitg. Meulenhoff, Amsterdam 2003, 861 blz., € 75,-