Home De spoken van de Balkan en de geest van de democratie

De spoken van de Balkan en de geest van de democratie

Door Ivana Ivkovic op 05 maart 2013

02-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Dat Servië na de val van Milosevic niet meteen een modeldemocratie zou zijn, viel te verwachten. Maar het huidige cynisme en de terugkeer van het spook van het nationalisme hebben een diepere oorzaak. Belgrado is de spiegel van de wereld: nationalisme steekt overal de kop op, en de democratie is machteloos. ‘Servië is niet bijzonder, alleen een drastisch voorbeeld.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De val van Milosevic was een overwinning. Niet alleen de pro-democratische beweging in Servië, maar ook het Westen dacht dat nu de weg was ingezet naar een rechtvaardige samenleving en aansluiting bij Europa. Servië was veranderd. En de tekenen zijn – oppervlakkig beschouwd – ook gunstig. De voormalige oppositie zit in de regering. Jaren van politiek isolement zijn beëindigd. Welk groter contrast is er denkbaar dan dat Servië, vier jaar geleden nog door de NAVO gebombardeerd, nu naar deelname aan de NAVO- ‘partnership for peace’ streeft? Want één ding is duidelijk: de kansen voor de ontwikkeling van Servië liggen bij deelname aan Europa.

Ivan Vejvoda, regeringsadviseur voor Europese integratie en voormalig directeur van de Soros Foundation for Open Society Yugoslavia, is positief gestemd over de toekomst van Servië in de EU. In een druk café in het centrum van Belgrado legt hij uit waarom: ‘Ik verwacht dat Servië over tien jaar lid kan worden van de EU. De integratie kan sneller gaan dan in Oost-Europa, we kunnen van de daar gemaakte fouten leren, en bovendien is er een “voorsprong” van voor de jaren negentig – in de tijd van het communisme was Joegoslavië relatief open naar het Westen. Ik zie ook hoopgevende tekens, bijvoorbeeld dat de mensen die jarenlang in het buitenland hebben gewoond nu terugkeren naar Servië. Voor mij was het een grote verrassing, een paar jaar geleden was dat ondenkbaar. Dat is een reden voor optimisme, maar wel voorzichtig optimisme. Om het cynisch te zeggen – we hebben het alternatief geprobeerd.’
 
De omwenteling van oktober 2000 heeft hoge verwachtingen gewekt. Waar Serviërs zo lang op wachtten was het einde van de economische malaise en een minimale gerechtigheid die democratie met zich mee zou brengen. Op het eerste gezicht zijn in Belgrado inderdaad tekenen van economisch herstel te zien. Waar de straten een paar jaar geleden zelfs bij spitsuur rustig bleven, is nu de stad de hele dag door verstopt met toeterende auto’s; er is weer geld voor benzine. De bestuurders van de grote glinsterende Mercedessen zijn echter bij de oude gewoonte gebleven om rechts in te halen, en niemand durft ze uit te schelden. Wie geld heeft in Servië, geldt nog steeds als gevaarlijk.


Al gaat het economisch iets beter, de vraag is of de nieuwe politiek de beloofde gerechtigheid heeft gebracht. In de Milosevic-jaren was er geen sprake van een rechtsstaat, die enige zekerheid aan de burgers zou bieden. Milosevic regeerde door de wet naar zijn hand te zetten. Tot woede van de Serviërs werden grove ingrepen niet geschuwd, zoals de belasting met terugwerkende kracht verhogen. Wie macht had, hoefde de rechtsmacht niet te vrezen – en de arrogantie van de machthebbers was groot. Democratie zou verandering brengen in deze ‘divljastvo’, de barbaarsheid, zoals Serviërs riepen. Maar nu zijn de Serviërs vertwijfeld, en vooral cynisch gestemd over de uitwerking van de nieuwe politiek; ze vinden dat veel bij het oude is gebleven. Waarom is Servië na Milosevic, alle mooie beloften ten spijt, niet geworden zoals iedereen hoopte?
 
Djordje Vukadinovic, docent politieke filosofie op de universiteit van Belgrado, vertelt dat Milosevic als het grote obstakel voor de democratie werd gezien. Ten onrechte: om de democratie werkelijk te laten functioneren, moet ook de democratische gezindheid opgebouwd worden: Servië kent een ‘traditie’ van autoritaire gezagsdragers en bureaucraten en aarzelt om politici aan de nieuwe regels te houden. Vukadinovic: ‘Het nieuwe regime toont ook weinig zelfcontrole. De manier van regeren is niet wezenlijk veranderd. Democratie manifesteert zich als veel retoriek en weinig concrete stappen, ze wordt alleen als een buitenkant gebruikt en gehoord.’

Democratische retoriek alleen kan natuurlijk de behoefte aan gerechtigheid niet bevredigen, en het resultaat is een enorme teleurstelling. Volgens Vejvoda is dit niet geheel onverwacht: ‘We bevinden ons in het moeilijkste jaar van de transitie, de hervormingen hebben minstens  drie jaar nodig om een effect te bereiken. Het is een bekend fenomeen, de Hongaarse socioloog Hankiss schreef na de val van de muur over de “annus des desillusionis”.’

Maar Vukadinovic ziet in het verlies van het geloof in de democratie een gevaar waarvan de effecten verre van tijdelijk zijn: ‘Een stemming van politiek nihilisme, resignatie en cynisme verspreidt zich. Het is niet eens het ergste dat de “oude” praktijken voortduren, maar dat deze herhaling het cynisme versterkt. Dat zie je ook aan de mislukte verkiezingen van het afgelopen najaar, die ongeldig waren omdat de opkomst onder de vereiste vijfitg procent bleef. Niemand gelooft meer in de ‘grote politieke verhalen’, noch in socialistische, noch in communistische, noch in democratische. Wat overblijft is slechts een ontevreden massa. Als die in opstand komt, dan is dat slechts rebelleren uit wanhoop, zonder een politiek programma. Ik zie dit als een grotere dreiging dan die van de terugkeer van het nationalisme in zijn oude vorm.’
 

‘Ander’ Servië

De oorzaken van de ontgoocheling worden al snel gezocht in het feit dat ‘alles bij het oude is gebleven’. Te snel, want het is onmiskenbaar dat Servië verandert. Maar hoe?
In het tijdperk Milosevic bestonden twee ‘Serviën’: ‘zijn’ Servië, de nationalistische, en het ‘andere’ Servië – het democratische alternatief. Milosevic was een afzetpunt: wie tegen hem was, was pro-democratisch en pro-westers. Nu Milosevic weg is, begint de grens tussen de twee polen te vervagen.

Velen die zich jarenlang tegen de Milosevic-propaganda ‘het Westen is tegen ons’ afzetten, zijn nu teleurgesteld: In plaats van de helpende hand die ze verwachtten, is het Westen terughoudend, en stelt keiharde eisen. Financiële hulp komt weliswaar – langzaam – op gang, maar altijd onder voorwaarden. Wat het Westen ‘voorwaarden’ noemt, vinden vele Serviërs overigens gewoon chantage – zoals honderd miljoen dollar in ruil voor Milosevic. Zelfs de felste tegenstanders van Milosevic vragen zich nu af of er een kern van waarheid zat in zijn anti-westerse propaganda.


Ook de houding van westerse hulporganisaties ten opzichte van Servië is aan het veranderen. Tekenend daarvoor is de Soros Foundation for Open Society Yugoslavia, onderdeel van een wijdvertakt netwerk opgezet door George Soros.  In de tijd van Milosevic waren veel kritische krachten – zowel culturele organisaties, als de onafhankelijke media en diverse NGO’s (non-gouvernementele organisaties) – op hulp van Soros aangewezen. Het roer is echter omgegaan, de hulp wordt in omvang verminderd en concentreert zich op de hervorming van het onderwijs en het rechtssysteem. Veel culturele initiatieven moeten nu hun fondsen elders werven. Vejvoda, voormalig directeur van Soros Foundation in Belgrado, legt uit waarom: ‘Het is een keuze gemaakt door Soros zelf, wij zijn daar niet blij mee. Tot nu toe was het programma gebonden aan het postcommunisme, maar nu richt zijn aandacht zich op globalisering. Bovendien vindt hij dat er, nu de voorwaarden voor de hervorming er liggen, andere organisaties de fakkel kunnen overnemen.’
 
De fakkel wordt misschien overgenomen, maar door wie! Nu het geld voor de culturele initiatieven niet meer van Soros komt, verschijnen nieuwe mecenas, die kapitaal hebben vergaard onder Milosevic. Zo hebben de gebroeders Karic (die in Milosevic-tijdperk een bank en zelfs een universiteit hebben opgericht) Belgrado’s internationale theaterfestival BITEF gesponsord. Niet alleen sponsors zijn veranderd, de inhoud van nieuwe culturele initiatieven verandert ook. De filosoof en psychoanalyticus Vladimir Stojanovic, docent bij de ‘School voor de Geschiedenis en de Theorie van de Kunst’, ziet hier een trend ontstaan: ‘Wat nu zichtbaar wordt in Servië zijn verschillende “restauratiebewegingen”. Die willen allemaal dolgraag iets van de middeleeuwse Servische identiteit opnieuw uitvinden. Op verschillende bijeenkomsten van intellectuele en culturele kringen leeft iedereen zich uit op het feodale nationalistische fantasma van de Balkan.’

Zo blijkt het dat in plaats van een democratische cultuur, in Servië nu geculturaliseerd nationalisme opbloeit. Stojanovic: ‘De oude nationalistische inhouden krijgen slechts een beschaafd jasje. Per saldo blijkt het “andere Servië”, het democratische alternatief voor Milosevic, een zeepbel te zijn.’
 

Globalisering

Hoe kan het dat de nationalistische inhouden in Servië niet verdwijnen, maar met hernieuwde kracht terugkeren? Volgens Stojanovic is dit helemaal geen verrassing. Dit is geen falen van het ‘andere Servië’ dat uitglijdt op de weg naar het beloofde land van de democratie, en ook geen symptoom van de moeilijke jaren van transitie. Het ‘andere Servië’ bood van meet af aan geen echt alternatief. Dat leek hooguit zo doordat de strijd tegen Milosevic de werkelijkheid verbloemde. Om dit te begrijpen moet de blik niet slechts op Servië gericht worden. Dit is een probleem waar de hele wereld op dit moment mee geconfronteerd wordt: het falen van het ideaal van de liberale democratie. Huidige nationalistische, fundamentalistische, extremistische, terroristische  bewegingen, niet alleen in Servië maar ook in de rest van de wereld, zijn een product van deze mislukking.
 
Het ideaal van de democratie is een veilige omgeving voor al haar burgers en politieke inspraak voor iedereen. Een naïef ideaal, volgens Stojanovic. Democratie heeft geen echte oplossing voor de confrontatie tussen de hooggespannen verwachtingen die haar idealen creëren – iedereen is mijn gelijke, mijn vriendelijke buurman, iedereen voelt zich veilig  –  en de harde realiteit; het onbehagen jegens de ander, zeker als hij een andere culturele achtergrond heeft. Democratie heeft een blinde vlek voor haar eigen tekort.


Daar ontstaat het ruimte voor nationalistische bewegingen die dit ‘tekort’ van de democratie opvullen met de fantasma’s van een nationale identiteit. Waar de democratie alle verschillen probeert te neutraliseren, benadrukt nationalisme de verschillen met de bedoeling om ze uit te bannen. Het onbehagen dat verschillen kunnen veroorzaken wordt door de democratie ontkend en door het nationalisme misbruikt.
Democratie probeert een concurrentiestrijd aan te gaan met de nationalistische beweging door diezelfde simplistische oplossingen te bieden, slechts gehuld in een humanistisch jasje. Dit is natuurlijk een vicieuze cirkel. Stojanovic: ‘Het probleem van deze tijd is dat niemand roept: de keizer is naakt. Het enige dat deze impasse zou doorbreken is een emancipatorische politiek, die juist voor die verschillen kan strijden. Zeker in een geglobaliseerde wereld, die elk verschil tussen het vertrouwde en het vreemde teniet probeert te doen is die afwezigheid schrijnend.’ Volgens Stojanovic heeft de globalisering de evacuatie van de politiek tot gevolg.
 
Het verschil tussen de democratie en het nationalisme is zonder een emancipatorische politiek een wassen neus: beide willen de verschillen uitvlakken. Elke poging tot verandering leidt zo slechts tot een verwisseling van de pionnen en aanpassing van de retoriek; wat in Servië na Milosevic zo duidelijk zichtbaar wordt.
Stojanovic: ‘Servië is hierin niet bijzonder, het is geen uitzondering, alleen een drastisch voorbeeld. Zij is de periferie. Maar de periferie is het symptoom van het centrum.’ Zo houdt Servië een spiegel aan de wereld voor – een lachspiegel welteverstaan. Stojanovic stelt dat de grootste democratie ter wereld, de VS, nu hegemoniale militaristische trekken vertoont die in alles op het nationalisme van Milosevic lijken: ‘De ontwikkeling die nu in de VS zichtbaar wordt lijkt in alles op Servië in de jaren tachtig. Het patriottisme dat nu ontstaat is in de kern militaristisch.’

Het idee dat het Westen de democratie zou moeten verspreiden, desnoods door militair ingrijpen, wordt ontmaskerd als een hegemoniale neiging. Dat de militaire interventies humanitaire doelen hebben, vindt Stojanovic een naïef verhaal: ‘Dit veronderstelt het ideaal van de verwezenlijking van de mensenrechten waar de democratie van droomt, en zonder een emancipatorische politiek is precies dat onmogelijk geworden. Er bestaat geen vredespolitiek vandaag. De hulp vereist overgave, alsof ze goddelijke genade is. De interventies zijn daarom gewelddadig.’ De interventies die niet militair maar financieel van aard zijn, beschouwt Stojanovic eveneens als fundamenteel gewelddadig, zoals blijkt uit zijn kritiek op Soros: ‘Voor mij hoort het door Popper geïnspireerde ideaal van Soros nog tot de Koude Oorlog: een “open society” versus een gesloten totalitaire staat. Ik begrijp ook niet wat zo’n ideologie te zoeken heeft in de postsocialistische wereld. Een “open society” bouwen op de ruïnes van een maatschappij zie ik als een wreed soort triomfalisme.’
 

Turbofolk                  

De balans van veranderingen in Servië geeft weinig aanleiding tot optimisme. Democratisering en Europese integratie verlopen niet alleen moeizaam, zo bezien zijn ze ook tamelijk uitzichtloos. Wat zijn dan nog de perspectieven voor Servië? Politiek filosoof Djordje Vukadinovic stelt dat het einde van de grote politieke mythen geen ontnuchtering, maar alleen nieuwe mystificaties met zich mee heeft gebracht. Vukadinovic: ‘De nationale grootheidswaanzin van het Servië van Milosevic, werd misschien het beste samengevat in een turbofolk-liedje  [genre dat folk met een stampende housebeat mixt, red.] “Niemand kan ons iets maken, we zijn sterker dat het lot”. Nu slaat dat om in gedeprimeerd geklaag: “Zie je, zo zijn wij Serviërs, we zijn werkelijk de ergsten”. Dit is – zij het in spiegelbeeld – niets anders dan het eerste verhaal; wederom zijn de Serviërs uniek en uitzonderlijk. Die onvruchtbare oscillatie tussen twee extremen moet ophouden. Zij is een teken van politieke onvolwassenheid. Als dat niet gebeurt, is oktober 2000 een gemiste kans geweest. Dan zal het niet uitmaken wie er in Servië regeert.’