Home De mens is wankel en vragend

De mens is wankel en vragend

Door Maarten Meester op 25 maart 2014

Cover van 04-2014
04-2014 Filosofie Magazine Lees het magazine

Wie neemt de Socratesbeker voor het beste filosofische boek dit jaar mee naar huis? Alle boeken op de shortlist, signaleert Maarten Meester, gaan ervan uit dat de mens in een diepe crisis verkeert: niets is zeker, hoe nu verder?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Is het toeval dat het sadisme twee keer prominent opduikt in de vijf genomineerde boeken voor de Socratesbeker, de prijs voor het ‘meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige’ filosofische werk? Een keer in de achttiende-eeuwse oerversie van markies De Sade zelf. En een keer in de eenentwintigste-eeuwse mommy porn-variant. ‘We lijken eigenlijk sprekend op die geblaseerde naarlingen van Sade. Dat maakt ze juist zo griezelig’, stelt filosoof Jabik Veenbaas in De verlichting als kraamkamer. ‘In Vijftig tinten wordt een poging gedaan om vanuit een geritualiseerde eros een helend transformatieproces te schetsen van de mens als een gemeenschapswezen’, schrijft filosoof Ad Verbrugge in Staat van verwarring.
Prikkelend, dat zeker. Oorspronkelijk, geen twijfel mogelijk. Maar urgent?
 
Laten we met Veenbaas beginnen. Wat hij over de markies schrijft, vormt maar één hoofdstuk van een boek waarbij hij probeert het bestaande beeld van de Verlichting te nuanceren. Volgens Veenbaas zelf is dit zeker een urgente kwestie. ‘De Verlichting is het hete hangijzer van onze westerse cultuur. Iedereen die zich over die cultuur wil uitspreken, moet zijn positie tegenover het tijdperk bepalen.’ Vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, de moderne democratie, het feit dat we net als de sadisten van prikkel naar prikkel rennen – de wortels liggen steeds tussen eind zeventiende en eind achttiende eeuw. Maar, en dat is Veenbaas’ grote punt: we begrijpen die periode verkeerd als de tijd waarin de rede op de troon werd gezet. Door zelf na te denken zou de mens afrekenen met bijgeloof, met de kerk en de adel. Hij zou autonoom worden, zichzelf de wet stellen.

Veenbaas draait dat beeld om door vijftien Verlichtingsdenkers te portretteren. Wat blijkt? Zij onttroonden de rede juist. Hun denken kwam voort uit een crisiservaring. Want wat kun je met zekerheid denken? De scepsis zat hen op de nek. Zo merkte David Hume dat zelfs oorzaak en gevolg niet zeker zijn. ‘Ik voel mij als de man die op vele zandbanken is vastgelopen en die na bijna schipbreuk te hebben geleden in een nauw zeegat, het toch waagt zee te kiezen in hetzelfde lekkende door het weer geteisterde schip’, schreef Hume. Uiteindelijk, zei hij, vallen we terug op natuur, op gewoonte. Sade radicaliseerde dat: laten we de natuur dan ook in al haar grillen volgen. De meeste andere verlichtingsdenkers probeerden te redden wat er te redden viel, schrijft Veenbaas, en lieten zich leiden door het besef ‘dat de zoektocht naar geestelijke waarden voortaan een vraag zal zijn van de wankele, vragende mens zelf’.

Ontworteling
Hoe wankel en vragend die mens is, blijkt opvallend genoeg uit al de vijf genomineerde boeken. Allemaal reageren ze op de door Veenbaas gesignaleerde crisis. Verbrugge doet dat expliciet vanuit de romantische, conservatieve kritiek op de Verlichting. Het punt is bekend: de autonome mens is een gevaarlijke fictie. De mens kan pas mens zijn in een gemeenschap met anderen. Dat ontkennen leidt tot ontworteling en uiteindelijk tot geweld.

Verrassend is de invalshoek die Verbrugge kiest om de gemeenschap te benaderen: de geslachtsgemeenschap tussen man en vrouw, wat hem al een snauw opleverde van Volkskrant-recensent en homo Stephan Sanders. Ronduit provocatief lijkt het dat Verbrugge die geslachtsgemeenschap zelf weer benadert vanuit Vijftig tinten grijs. Een boek waarin een oudere, succesvolle en ervaren man zijn sadisme botviert op een 21-jarige, onervaren studente.

Bij nader inzien doet Verbrugge niet meer dan zijn plicht. Een cultuurfilosoof die niet reflecteert op het feit dat een sadistische pornoroman voor vrouwen wereldwijd 60 miljoen kopers vindt, mag het eerste deel van zijn functieaanduiding schrappen, en misschien het tweede ook wel.

Vervolgens is het de vraag hóé Verbrugge reflecteert, en daar vallen twee zeer verschillende verhalen over te vertellen. In de positieve versie heeft hij de perfecte invalshoek gevonden om te schrijven over de vermenging van seks en commercie, romantiek en gemeenschapszin. In de negatieve gebruikt hij Vijftig tinten grijs puur als een vehikel om zijn conservatieve standpunten uit Tijd van onbehagen (2004) te herhalen en vertoont het boek ook dezelfde gebreken als zijn voorganger: te vooringenomen, te repetitief, te generaliserend.

Tegengesteld in aanpak is De naakte perenboom. Daarin reist de Vlaamse journalist Rudi Rotthier door Nederland, om Spinoza en diens vaderland beter te begrijpen. Waar Verbrugge in het voetspoor van zijn inspiratoren Hegel en Heidegger de werkelijkheid vaak de werkelijkheid laat, bezoekt Rotthier de plaatsen waar Spinoza geleefd en gewerkt heeft, leest hij diens werk, praat hij met spinozisten en niet-spinozisten. Zijn conclusie: ‘Nederland, is het gevoel, is mijn gevoel, hobbelt wat weg van Spinoza, Er bestaat, zoals een commentator schreef, een toenemende “ik vind”-cultuur, in plaats van de vroegere “ik weet”-cultuur. Meningen, waan, bepalen discussies, terwijl kennis, achtergrond, analyse, expertise vervagen of verdacht worden.’

Het ook genomineerde Wat is er mis met gezag? illustreert hoe de waan regeert. Auteur Jurriën Rood liep als onderzoekend filosoof en filmmaker jarenlang mee met de Amsterdamse politie. Zo kan hij laten zien wat goed geïnformeerde cultuurfilosofie vermag: hij nuanceert de publieke ‘ik vind’-kijk op het politiewerk en de bredere gezagscrisis. Wie mee de straat opgaat – ook in de beruchte wijken – ziet dat de politie wel degelijk gezag heeft. Ze vervult ‘een nieuwe positie tussen de staat en de straat in; na “de waakhond van de staat” en “de beste vriend van de straat” komt nu “de scheidsrechter voor het volk” in beeld.’ Helaas dringt dit niet door tot het publieke debat.

Tegelijkertijd relativeert Rood de crisis niet weg. Hij situeert die alleen op een andere plaats: niet primair bij de gezagsdrager, maar vooral in het hoofd van ons burgers. Daarmee geeft hij impliciet Veenbaas gelijk. Want ook hier worstelen we met de erfenis van de Verlichting: hoe combineren we autonomie met gezag? Rood komt ook met een typische Verlichtingsoplossing: wij zullen vanuit onze autonomie het gezag moeten legitimeren.

Wetenschap
Ook Jan Bransen verlaat het lekkende schip niet en zet de Verlichting in tegen de Verlichting. In Laat je niets wijsmaken concentreert hij zich op een van de pijlers daarvan: de wetenschap, in het bijzonder de gedragswetenschappen. Die lijken ons eindelijk de mogelijkheid te bieden onze eigen natuur te begrijpen. Alleen leidt dat tot zinnen als: “Ik ben Freek. Ik ben autist.” Zinnen, zo betoogt Bransen, die ook aan de wetenschap geen recht doen.

Het mooie is dat Bransen – zelf hoogleraar filosofie van de gedragswetenschappen – net als in zijn vorige boek Word zelf filosoof de lezer nieuwe manieren van denken en spreken aanreikt. Manieren die de wetenschap niet ontkennen, maar wel erkennen dat de leek ook niet gek is. ‘Het beeld van de wetenschapper die zijn best doet om onze gereedschapskist te vullen met de meest fantastische instru­menten, attributen en werktuigen vind ik een mooi beeld. (…). Maar als er iets aan jouw leven man­keert, aan jouw houding of jouw gedrag, dan kun je dat na­tuurlijk niet aan een ander overlaten.’
 
Wie moet er nu winnen? Terug naar de criteria. Meest urgente: hier valt Rotthiers sympathieke boek af. Een reis door het land van Spinoza kunnen we altijd nog maken. Meest oorspronkelijk? Verbrugge scoort hier hoog. Maar als filosoof – zoals Rood doet – van binnenuit de politie en daarmee de gezagscrisis onderzoeken is ook niet mis. Net als een alternatieve manier van spreken ontwikkelen, zoals Bransen doet. Van Veenbaas moeten we wel afscheid nemen. Hij leunt te veel op eerdere werken. Dan meest prikkelend. Geen discussie mogelijk. Wie een conservatieve cultuurkritiek ophangt aan Vijftig tinten grijs laat de concurrentie ver achter zich. Staat van verwarring zal overwinnen.