De mens is volgens Dennett niet meer (of minder) dan zijn of haar lichaam.
Eén ding is zeker: de ziel bestaat niet. Tenminste niet als een aparte eenheid die ergens in ons huist. Er is geen centraal ‘ik’ waarin alle informatie wordt gebundeld en van waaruit beslissingen worden genomen. Descartes splitste de mens op in lichaam en geest en vervolgens hebben we er eeuwen over gedaan om die kloof weer te dichten. Daar is het misgegaan en we moeten het achter ons laten: wij zijn geen geest in een machine. Wij zijn die machine.
Alle organismen zijn machines; automata. Maar wat voor gevolgen heeft dit perspectief op de ethiek? Waarom zouden we nog rekening houden met mens en dier als het slechts machines zijn?
Wat dat betreft kan ik de bal terugkaatsen. Deze theorie zou juist mensen moeten aanzetten om dieren beter te behandelen, omdat de afschaffing van de ziel het fundamentele verschil tussen mens en dier opheft. We moeten dieren niet slechter gaan behandelen, maar machines juist beter.
Volgens Dennett kunnen we in de ethiek maar beter het zekere voor het onzekere nemen en daarom ook rekening houden met machines.