Home Kunst De kunstenaar en zijn tijd
Filosofie en literatuur Kunst

De kunstenaar en zijn tijd

Filosoof Albert Camus houdt een pleidooi voor de kunst. ‘Kunst is niet groot omdat ze revolutionair is, maar revolutionair omdat ze groot is.’

Door Albert Camus op 26 maart 2013

Albert Camus kunst kunstenaar kleur sigaret beeld Flickr/Jared Enos

Filosoof Albert Camus houdt een pleidooi voor de kunst. ‘Kunst is niet groot omdat ze revolutionair is, maar revolutionair omdat ze groot is.’

09-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Voordracht van Albert Camus, gehouden op vijf oktober 1954 in de Remonstrantse Kerk in Den Haag.

[…] Creëren is vandaag de dag een gevaarlijke bezigheid. Iedere publicatie is een daad en deze daad stelt zich bloot aan de driften van een eeuw die geen vergeving kent. Het gaat er niet om te weten of dit wel of niet schadelijk is voor de kunst. Voor eenieder die niet kan leven zonder kunst en wat ze beduidt, geldt de vraag hoe kunst in een wereld die haar bedreigt, kan voortbestaan en hoe te midden van de politie van zoveel ideologieën (wat een kerken, wat een eenzaamheid!) die zonderlinge vrijheid van de schepping mogelijk blijft. Dat is in ieder geval de vraag die ik hier zou willen behandelen. En ik wil benadrukken dat ik hierover allereerst als schrijver spreek, ook als ik naar andere kunstvormen verwijs.

Over deze kwestie kan niet zinvol worden gesproken, als we genoegen nemen met de bewering dat de macht van de staat de kunst bedreigt. In dat geval zou het probleem immers eenvoudig zijn: de kunstenaar vecht of capituleert. Maar het probleem is complexer, menselijker ook, zodra we beseffen dat de strijd geleverd wordt in de kunstenaar zelf.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

[…] De vertwijfeling van de kunstenaars voor ons raakte aan hun eigen talent. Die van de hedendaagse kunstenaars raakt aan de noodzaak van hun kunst, dus aan hun eigen bestaan. Anno 1954 zou Racine zich verontschuldigen voor het schrijven van Bérénice in plaats van te strijden voor de verdediging van het Edict van Nantes. [Verordening uit 1598 waarmee een einde werd gemaakt aan de godsdiensttwisten in Frankrijk. Ze garandeert godsdienstvrijheid en gelijke rechten voor protestanten. Bijna een eeuw later – in de tijd van Racine – herroept Louis XIV het edict en begint een nieuwe periode van vervolging. AvdE] . Deze radicale vertwijfeling heeft meerdere oorzaken, waarvan we alleen op de belangrijkste hoeven in te gaan. In het beste geval is ze het gevolg van het gevoel waarmee de hedendaagse kunstenaar behept kan zijn, dat zijn kunst een leugen is of nergens over gaat wanneer hij geen rekening houdt met het lijden in de geschiedenis. Want onze tijd wordt gekenmerkt door de confrontatie van de massa’s en hun miserabele bestaan met onze moderne gevoeligheid. We weten dat deze massa’s bestaan, terwijl we ze probeerden te vergeten. En als we ons van hen bewust zijn, is dat niet omdat de elites – kunstenaars of anderen – beter zijn geworden. Nee, dat komt doordat de massa’s sterker zijn en het onmogelijk maken om hen te vergeten. En misschien ook doordat de Europese intelligentsia, in zoverre ze zich hebben afgewend van iedere eeuwige vertroosting, op straffe van een absoluut nihilisme zich gedwongen voelen het geluk op aarde te realiseren. Als we alleen maar het leven op deze aarde hebben, neemt het recht de plaats in van liefdadigheid en degene die voor zichzelf sprak of tot God, ziet zich plots genoodzaakt voor allen te spreken of te zwijgen. Of als hij toch praat te verloochenen wie hij is en waarin hij gelooft.

De meeste kunstenaar schamen zich voor zichzelf en voor hun privileges, als ze die al hebben

Wat ook de oorzaken zijn van deze verwarring, ze leiden in elk geval tot hetzelfde resultaat: de ontmoediging van de vrije schepping door de ondermijning van haar essentie, en dat is het geloof van de kunstenaar in zichzelf. ‘Gehoorzaamheid van een mens aan zijn eigen genie’, zei Emerson zo voortreffelijk, ‘is geloof bij uitstek.’ En een andere negentiende-eeuwse Amerikaanse dichter voegde daaraan toe: ‘Zolang iemand trouw blijft aan zichzelf, staat voor hem alles in een betekenisvol geheel: de regering, de samenleving, de zon zelf, de maan en de sterren.’ Dit wonderbaarlijk optimisme lijkt tegenwoordig niet meer te bestaan. Wellicht is ieder gezelschap, en in het bijzonder de literaire en artistieke kringen, er toe geneigd zijn leden hun meest extreme deugden te verwijten. Maar in 1954 is dit vals bewustzijn de regel. De meeste kunstenaars schamen zich voor zichzelf en voor hun privileges, als ze al die hebben. De kunstenaar moet voor alles een antwoord geven op de vraag die hij zich stelt: is kunst tegenwoordig een leugenachtige luxe?

[…] Het eerste eerlijke antwoord dat kan worden gegeven is dit: het komt voor dat kunst een leugenachtige luxe is. In Frankrijk bestaat bijvoorbeeld het soort literatuur dat niets anders is dan een van de artikelen uit Parijs die we samen met onze parfums en onze creaties van de haute couture exporteren. Op het bovendek van onze galei kunnen we, weten we, de sterrenbeelden bezingen, terwijl de galeislaven roeien en zich in het ruim afmatten. Het is ook mogelijk, en dat is iedere dag te zien, om kunstzinnig te zijn door de mondaine conversaties voort te zetten op de banken van de arena, terwijl de leeuw het slachtoffer aan stukken rijt. En het is moeilijk om iets tegen deze kunst in te brengen, een kunst die in het verleden grote successen heeft gekend. Behalve dan dat de zaken enigszins veranderd zijn en in het bijzonder het aantal slaven en martelaren op de aardbol aanzienlijk is toegenomen. Gesteld voor zoveel ellende moet deze kunst, als ze een luxe wil blijven zijn, aanvaarden dat ze ook een leugen is. Haar lied zal steeds hetzelfde klinken, maar haar woorden zullen – meestal – zonder enige betekenis zijn.

Nihilisme

Waarover gaat de kunst eigenlijk, tegenwoordig? Als zij zich aanpast aan wat de maatschappij vraagt, dan wordt ze in de meeste gevallen betekenisloze verstrooiing. Als ze dat blind weigert, drukt ze niets anders dan een afwijzing uit. Dit dubbele nihilisme heeft een groot deel van de hedendaagse kunstwerken aangetast, zowel die van artiesten in de amusementswereld, als die van formalistische kunstenaars en zorgt in beide gevallen voor kunst die is afgesneden van de werkelijkheid. […] De te lang volgehouden en verstarde afwijzing is zelf ook kunstmatig geworden […]. Het thema van de verdoemde dichter, geboren in een samenleving die wordt bepaald door de markt (Thomas Chatterton is daar het mooiste voorbeeld van.), heeft zich vastgezet in het vooroordeel dat een kunstenaar alleen groot kan zijn als hij zich verzet tegen de samenleving van zijn tijd, hoe die er ook uitziet.

De kunstenaar heeft het gevoel dat zijn kunst een leugen is als hij geen rekening houdt met het lijden in de geschiedenis

Door zich almaar tegen alles af te zetten, tot en met de traditie van zijn kunst, leeft de moderne kunstenaar in de veronderstelling dat hij zijn eigen regels kan bepalen en waant hij zich tenslotte een god. En tegelijkertijd denkt hij zijn eigen realiteit te scheppen. Sommigen houden het erbij deze realiteit te dromen. Zo waren er honderden van deze kleine dromerige goden rond in de gespecialiseerde cafés van onze hoofdsteden, waar ze nooit iets scheppen omdat ze eerst alles uit zichzelf willen halen. Anderen maken, ver verwijderd van de werkelijkheid, formele of abstracte werken die aangrijpend zijn als ervaring maar de vruchtbaarheid missen die eigen is aan werkelijke kunst, die als doel heeft de dingen uit de wereld bijeen te brengen en te verbinden.

Massa

[…] Kunst kan zo een leugenachtige luxe zijn. Het zal dan ook niemand verbazen dat mensen en kunstenaars, zodra ze dit feit beseften, rechts omkeer wilden maken en de waarheid wilden hervinden. Hiervoor ontzegden ze de kunstenaar ieder recht op eenzaamheid en gaven ze hem tot onderwerp van zijn kunsten niet zijn dromen maar de door iedereen ervaren en ondergane werkelijkheid. Uitgaande van het principe dat formele kunst, zowel in de onderwerpen als in de stijl, boven het begrip van de massa uitstijgt of niets van hun waarheid uitdrukt, wilden deze mensen dat de kunstenaar praat voor en over de grote massa. Zodra hij over het lijden en het geluk van iedereen in de taal van iedereen zal spreken, zal hij algemeen begrepen worden. Zijn absolute onderwerping aan de realiteit zal worden beloond met een totale communicatie tussen de mensen.

En inderdaad is dit het ideaal van elke grote kunstenaar en het is, in tegenstelling tot het heersend vooroordeel, onbetwist zo dat als er iemand geen recht heeft op eenzaamheid het juist de kunstenaar is. Zeker in onze tijd, waarin ondanks het bestaan van oude grenzen, de menselijke werkelijkheid meer en meer wordt doortrokken door hetzelfde bloed, wil de kunstenaar niet meer voor een klasse praten, zelfs niet voor één natie, maar voor iedereen wiens kreten of stiltes hem iedere ochtend via kranten en radiogolven bereiken. Vandaar, en dit terzijde, de buitengewone ontwikkeling van de roman die in alle talen en in alle harten kan worden weergegeven. Echter het idee dat de kunstenaar door absolute onderwerping aan de werkelijkheid zijn ideaal zal naderen en kan zegevieren over alle eenzaamheid is eveneens een hol idee. Realisme en formalisme zijn twee vergissingen die elkaars tegenstellingen zijn, maar elkaar ook aanvullen. Een kunst die denkt volledig in dienst te staan van de werkelijkheid, of dat wil zijn, is een nieuwe leugen, soms net zo luxueus als de andere en ik zou u willen vertellen waarom. Hiervoor moet de officiële esthetiek van de socialistisch realistische school worden onderzocht.

[…] Hoe is een socialistisch realisme eigenlijk mogelijk als de realiteit niet volledig socialistisch is?

Ze is noch socialistisch in het verleden, noch is ze het geheel en al in het heden. Het antwoord is eenvoudig: dit realisme kiest in de werkelijkheid van vandaag of van gisteren datgene wat de perfecte staat van de toekomst voorbereidt en dient. Dit realisme ontkent en veroordeelt aan de ene kant de zaken die in de werkelijkheid niet socialistisch zijn en bejubelt de dingen die socialistisch zijn of zullen worden. We verkrijgen zo, en dat is onvermijdelijk, propagandakunst en literatuur, goede en slechte, die de exacte tegenhangers zijn van de naïeve boekenreeksen van burgerlijke en formalistische schrijvers, en net zo ver afstaan van de complexe en levendige werkelijkheid. Zo mondde de zoektocht naar een universele communicatie uit in de uitsluiting van minstens de helft van de menselijke werkelijkheid.

Genie

[…] Moeten we concluderen dat deze leugen de essentie zelf van kunst is? Ik beweer integendeel dat de houdingen waarover ik tot u toe gesproken heb, slechts leugens zijn voor zover ze niets met kunst te maken hebben. Wat is dan kunst? Niet iets simpels, dat is zeker. En omringd door het geschreeuw van zoveel mensen die hun uiterste best doen om alles te simplificeren, wordt het nog moeilijker om haar te beoefenen. Enerzijds wil men dat het genie luisterrijk en solitair is, anderzijds wordt hij gesommeerd te zijn zoals iedereen. Helaas is de werkelijkheid complexer! En Balzac drukte dit in één zin uit: ‘Het genie is zoals iedereen en niemand is zoals hij.’

Zo is het ook met kunst, die niets is zonder de werkelijkheid. Maar zonder kunst stelt ook de werkelijkheid weinig voor. Hoe kan kunst het reële overstijgen en hoe kan ze zich er aan onderwerpen? De kunstenaar kiest zijn object, maar wordt evenzeer door zijn object gekozen. Kunst is in een zeker opzicht een opstand tegen wat in het reële onvolmaakt en vluchtig is. De kunstenaar wil dus niets anders dan een andere vorm aan de werkelijkheid geven, die hij echter tegelijkertijd wil behouden omdat ze de bron is van zijn emotie. Om het reële te corrigeren, moet het reële behouden blijven, of in ieder geval die aspecten van het reële die het waard zijn te bestaan. De kunstenaar is geen schepper, maar een herschepper. Kunst is dus niet een totale afwijzing en evenmin een totale instemming met wat bestaat. Het is tegelijkertijd afwijzing en instemming en kan daarom niet anders zijn dan een zich steeds herhalende innerlijke verscheurdheid.

Niet heersen is het doel van kunst, maar allereerst begrijpen. Kunst is de eeuwige advocaat van de levende schepselen

[…] Deze beschrijving kan in elk geval het probleem verhelderen van de verhouding tussen kunst en actualiteit. Want we kunnen er uit afleiden dat een kunstenaar niet volledig afstand kan nemen van zijn tijd, maar er ook niet volledig mee kan samenvallen. Als hij geheel en al afstand neemt, dan praat hij in het luchtledige en vindt hij geen weerklank. Maar omgekeerd, wanneer hij het reële als object van zijn kunst neemt, bevestigt hij zijn eigen bestaan als subject en moet hij zich volledig aan het reële onderwerpen. Met andere woorden, zodra de kunstenaar besluit het lot van allen te delen, bevestigt hij zijn eigen individualiteit. Het object van de kunstenaar in de geschiedenis is dus wat hij zelf kan zien of waaraan hij lijdt, direct of indirect; dat is de precieze betekenis van actualiteit, in de strikte zin van het woord. Dat wil zeggen de mensen die nu leven, niet de verhouding van deze actualiteit tot een toekomst die de levende kunstenaar niet kan voorzien. En juist wat ik kunstenaars verwijt die beweren geëngageerd te zijn, is dat ze de actualiteit loochenen ten gunste van toekomstige constructies. Een levend mens veroordelen in naam van een persoon die nog niet bestaat, is een taak van de profetie. De kunstenaar kan de mythes die hem worden aangereikt alleen maar beoordelen in verband met de effecten die ze op de nu levende mensen hebben. De profeet kan een absoluut oordeel vellen en we weten overigens dat hij dat niet laat. Maar de kunstenaar kan dat niet. Zou de kunstenaar een absoluut oordeel vellen, dan zou hij de werkelijkheid zonder nuances in goed en kwaad indelen, zou hij melodrama maken. En het doel van grote kunst is niet het maken van melodrama, maar van tragedie. Daarin staan verschillende even legitieme krachten tegenover elkaar, en is iedere waarde zowel goed als kwaad, behalve de waarde die pretendeert het enige echte goede te zijn. Want zij is zelf de enige slechte waarde. Niet heersen is het doel van kunst, maar allereerst begrijpen. Soms heerst zij, dankzij haar begrip; maar geen enkel geniaal werk is gebouwd op haat en minachting. Daarom veroordeelt ze niet, maar vergeeft ze. Ze is geen rechter, maar verdediger. Ze is de eeuwige advocaat van de levende schepselen, want ze is zelf levend. Ze bepleit werkelijk de naastenliefde, en niet die verre liefde die het hedendaagse humanisme laat afglijden tot een soort catechismus van de rechtbank. Integendeel: groot werk brengt uiteindelijk alle rechters in verwarring, en zo eert de kunstenaar de edelste mens en buigt hij tegelijkertijd voor de allerlaagste crimineel.

‘Er is er niet één’, schrijft Wilde vanuit de gevangenis, ‘van alle arme zielen die met mij in dit miserabele oord zijn opgesloten, die geen symbolische band met het geheim van het leven heeft.’ Ja, en dit geheim van het leven valt samen met dat van de kunst.

Hierin schuilt volgens mij het revolutionaire van kunst en dat verklaart ook waarom onze huidige maatschappij, of ze nu reactionair is of zegt vooruitstrevend te zijn, haar wil neutraliseren. Het moet gezegd worden, want het is waar: kunst is niet groot, omdat ze revolutionair is. Ze is revolutionair, omdat ze groot is.

Deze selectie uit de lezing ‘De kunstenaar en zijn tijd’ werd vertaald uit het Frans door Annette van der Elst

Meer lezen over schoonheid? Bestel nu de speciale uitgave Te mooi om waar te zijn.