‘Ik wil bureaucratie beslist niet associëren met saaiheid’, zegt managementfilosoof René Ten Bos. Maar goed ook, want we zijn allemaal inktschijters.
Waar macht is, is inkt. En waar inkt is, is macht. Macht moet, wil ze werkzaam zijn, op een ondergrond – aanvankelijk steen, tegenwoordig papier –
ingebrand worden. Degenen die verantwoordelijk zijn voor dat inbranden, duid ik aan als ‘inktschijters’. Het Nederlands kent weliswaar het woord ‘pennenlikker’, maar dat voldoet minder goed. ‘Pennenlikker’ is een scheldwoord dat we gebruiken om een bepaald type kantoorbediende aan te duiden dat dom, duf en saai wordt gevonden. Ik wil bureaucratie beslist niet associëren met saaiheid. Onder ‘inktschijter’ versta ik niet zozeer de kantoorbediende, maar meer ‘de bureaucraat’ in het algemeen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand.
Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen
Wie zijn de mensen die zich inzetten voor bureaucratie? Het meest radicale en ook wel cynische antwoord op deze vraag is dat ze verkeerd is gesteld, want de gedachte dat er sprake is van mensen, is gewoon fout. Als we sommige auteurs mogen geloven, is de inktschijter een wezen dat nauwelijks ‘menselijk’ kan worden genoemd. Daarmee wordt niets nieuws gezegd. Bekend is natuurlijk het idee dat dit wezen slechts een radertje in een grotere machine is. Of een verlengstuk ervan. Of een kracht, of een resource. Of een marionet in een poppen-theater. Of een of ander beest. Kennelijk vinden we het niet moeilijk om bureaucratie te verbinden met een zone waar de mens geen mens meer is, maar een object. Wat doet bureaucratie met onze menselijkheid?
De these die ik verdedig is dat bureaucratie gezien kan worden als een overgangszone waarin de menselijkheid op het spel gezet wordt. Daarmee beweer ik niet dat bureaucratie leidt tot volledige depersonalisatie, ontzieling of ontmenselijking. Als we het bijvoorbeeld hebben over het kardinale onderscheid tussen persoon en functie, dan is de these niet dat de inktschijter zonder mankeren zijn persoonlijkheid inruilt voor functionaliteit. Als er een bevel van hogerhand komt, dan is het lang niet altijd zo dat dit zomaar wordt uitgevoerd. Dat weten we al sinds de Amerikaanse managementgoeroe Chester Barnard. Die postuleerde vlak na de Tweede Wereldoorlog het idee van een ‘onverschilligheidszone’ (zone of indifference). Daarmee bedoelde hij het volgende: het maakt medewerkers niet uit dat ze een bevel van hogerhand uit moeten voeren als ze a) het bevel begrijpen, b) mentaal en fysiek in staat zijn het uit te voeren, en c) van mening zijn dat het bevel niet strijdig is met hun persoonlijke doelen of met de organisatiedoelen. Als aan een of meer van deze condities niet voldaan is, dan is de kans aanwezig dat het de medewerkers wel uitmaakt wat ze doen en dat ze de hakken in het zand zetten. Bijzonder aan dit inzicht is dat Barnard heel goed begreep dat het gezag van een baas of de kracht van een bepaald bevel volledig afhankelijk is van de mensen die het bevel ontvangen. Zou het andersom zijn en het gezag helemaal aan de kant van de bazen liggen, dan zouden die mensen inderdaad op hun zuivere functioneren worden teruggeworpen. Ze zouden niets anders zijn dan marionetten in een poppentheater van wie het functioneren geen enkele innerlijkheid veronderstelt.
Mischmensch
Het idee van een overgangszone moeten we dus heel serieus nemen. In bureaucratie wordt de mens vooral een mengwezen, dat zich ergens tussen persoon en functie, tussen mens en machine of tussen doel-in-zichzelf en middel (resource) in bevindt. Ik geloof dat de inktschijter vóór alles een mengwezen is. Als het zo is dat die inktschijter in ons allen is gaan zitten, dan zijn wij allemaal evenzeer mengwezens.
In een beroemde passage uit Voorbij goed en kwaad formuleert Nietzsche met zijn bekende parodiërende stijl zijn diepe afkeer van de ‘mengmens’ (Mischmensch). De inktschijter is niet zozeer een mensenmens, wat dat ook moge zijn, maar vooral een mengmens. En deze is, als we Nietzsche mogen geloven, een ‘pijnlijk lelijke plebejer’, die nooit eens een kostuum kan vinden dat hem werkelijk past. Daarom wisselt hij voortdurend, al naargelang de noodzakelijkheden van de situatie, van kostuum. Natuurlijk is er enige vertwijfeling bij de mengmens over het feit dat niets hem werkelijk past, maar uit deze vertwijfeling put hij toch een bepaald voordeel. Hij experimenteert dat het een deugd heeft en past nu eens dit en dan weer dat. Hij test voortdurend wat hem zou kunnen passen. We leven, fulmineert Nietzsche, in ‘het eerste ingestudeerde [studierte] tijdperk’ als het gaat om ‘kostuums’ – en daarmee bedoelt hij moraal, kunstsmaak, geloofsartikelen of zelfs religie. We zijn geen mensen meer die nog kunnen vertrouwen op hun innerlijk.
Misschien, zo stelt Nietzsche, is er maar één mogelijkheid, namelijk het ontdekken van wat je zelf allemaal kunt verzinnen. In het rijk van wat we zelf kunnen bedenken is er uiteindelijk toch de mogelijkheid van originaliteit. Die mogelijkheid bindt Nietzsche zeer nadrukkelijk aan spot en parodie. Alleen als je de ‘parodist van de wereldgeschiedenis en de hansworst van God’ bent, heeft het lachen nog toekomst.
Laten we, als hansworsten en dus voorbij alle angst, ervoor kiezen bureaucratie en haar inktschijtende bewoners te blijven parodiëren. Ze verdienen het, al was het alleen al omdat we zelf zoveel op hen zijn gaan lijken.
Dit is een voorpublicatie uit het boek ‘Bureaucratie is een inktvis’ van René ten Bos.