Doordat we ‘het geheugen’ als zelfstandig naamwoord gebruiken zouden we haast vergeten dat het geheugen als zodanig niet bestaat. Niet als orgaan of lichaamsdeel in elk geval. We hebben hersenen, een hart, armen, benen, maar een geheugen staat niet op de anatomische kaart.
Het geheugen is denk ik vooral een product van het weemoedige feit dat menselijk geluk een voorbijgaande aard heeft. Het goede, het fijne, het mooie en het ware zouden we graag in een doosje willen doen, maar helaas zijn ze daar te vluchtig voor. De herinnering komt ervoor in de plaats, en zo halen we ons in het hoofd dat er een geheugen bestaat dat erop gericht is zoveel mogelijk te onthouden.
Onze preoccupatie met bewaren en behouden maakt dat we het vergeten zien als een mankement van het geheugen. We hadden iets willen onthouden, maar we vergaten het. Het lijkt logisch. Het is waarschijnlijk dezelfde preoccupatie die maakt dat we de ziekte van Alzheimer en andere vormen van dementie vooral als een falend geheugen zien, terwijl het brein het eigenlijk op heel veel punten laat afweten.
‘Wat waren we ook alweer aan het doen, Coen?’ vroeg mijn vader me eens toen hij nog niet heel lang de diagnose Alzheimer had. We stonden voorovergebogen over zijn omgekeerde fiets. Hij wist nog wel dat hij dement was, maar niet meer dat we een band aan het plakken waren.
Even tussendoor… Meer columns lezen van Coen Simon? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Door dementie als vergeetziekte te zien en het geheugen als een onthoudorgaan, gaan we voorbij aan het belang van vergeten voor de meest alledaagse zaken. Zonder vergeten zou het pas echt een rommeltje worden in ons hoofd. Een muziekstuk bijvoorbeeld, noteerde Paul Valéry (1871-1945) in zijn cahiers, repeteren we in stukjes, maar onthouden we gelukkig als geheel. ‘Ik heb het in kleine stukjes tot me genomen, maar het komt in één stuk bij me boven.’
Het vergeten is volgens Valéry dan ook geen mankement van het geheugen, maar juist een vermogen dat de hele dag hard aan het werk is om betekenisvolle inhoud te generen. ‘Leren spreken houdt in: de betekenissen van de woorden leren scheiden van de omstandigheden waarin ze zijn aangeleerd – en dus het merendeel van de toenmalige verbanden vergeten. Zónder vergeten is de mens niet meer dan een papegaai.’
Ik zeg het hem na.