Home Coen Simon: ‘We kunnen niet boven ons eigen standpunt uitstijgen’

Coen Simon: ‘We kunnen niet boven ons eigen standpunt uitstijgen’

Door Jeroen Hopster op 24 april 2012

Cover van 05-2012
05-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Coen Simon, winnaar van de Socrates Wisselbeker, houdt een pleidooi voor oppervlakkigheid. ‘Mensen hebben het idee dat ze hun gezond verstand niet meer mogen gebruiken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Coen Simon weet onze wereld het best te laten zingen’, schreef Maarten Meester in zijn aanbeveling aan de jury van de Socrates Wisselbeker. Tijdens de Filosofie Nacht nam de 39-jarige Simon de prijs in ontvangst voor het meest prikkelende filosofische boek van 2011, En toen wisten wij alles. Een teken van waardering voor het groeiende oeuvre van de jonge denker, maar ook voor de oorspronkelijkheid en stilistische kwaliteiten waarmee hij zich van andere filosofen onderscheidt.

Verlangen

Met literaire verbeelding voert Simon zijn lezer mee in de wereld van de alledaagse ervaring. Hij mijmert over een ongeduldig handgebaar op een druilerige parkeerplaats, de zijdelingse aanraking van een pianolerares of de bijna-vliegervaring van een dromerige kleuter. Maar de luchtige vorm staat inhoudelijke diepgang niet in de weg: voortdurend roept Simon grote denkers aan om zijn belevingswereld te duiden. In zijn pas verschenen boek Wachten op geluk. Een filosofie van het verlangen is Arthur Schopenhauer de voornaamste raadgever. Simon volgt Schopenhauer in diens scherpe onderscheid tussen de innerlijke wil en de verstandelijke voorstelling. ‘We kijken te verstandelijk tegen onze verlangens aan, denken dat de wereld een ordelijk geheel is van vastomlijnde keuzemogelijkheden, alsof je langs een etalageruit loopt waar alle koopwaar netjes staat uitgestald. Maar in feite is de wereld veel meer zoals een dansvloer, die je nooit geheel kunt overzien. De dansvloer verandert constant van houding en beweging; ze daagt uit en stoot af. Je moet op het juiste moment instappen, want anders ben je het ritme kwijt.’

In een klein Amsterdams café vertelt Simon hoe hij de filosofie is binnengerold. ‘Ik was een serieuze sporter, deed de triatlon en wilde bewegingswetenschappen gaan studeren. Totdat ik een ernstige blessure opliep aan beide achillespezen en plotseling geen sport meer kon beoefenen. Daardoor heeft mijn leven een andere wending genomen: ik ging me toeleggen op het maken van muziek en kwam terecht in de filosofie.  Achteraf is het goed gelopen, maar heb ik gedaan wat ik wilde? Nee, ik wilde wat ik deed. Dat is typisch voor de wil zoals Schopenhauer die beschrijft. Het is niet zo dat we eerst “iets” willen: we willen alleen maar. Die ongespecificeerde wil projecteren we vervolgens op de wereld, en zo krijgt die gaandeweg gestalte als een specifiek verlangen.’

Volgens Simon geeft niet het bevredigen, maar juist het cultiveren van zulke verlangens vervulling aan het leven. ‘De historicus Johan Huizinga beschrijft de menselijke cultuur in Homo ludens als één groot spel, een spel waarin we helemaal opgaan, ook al weten we dat het fictief is. Een mooi voorbeeld daarvan is de Palio, een jaarlijkse paardenrace tussen de verschillende wijken van het Toscaanse stadje Siena. De Piazza del Campo wordt omgevormd tot paardenrenbaan, het staat er bomvol met mensen, en dan begint de race: de paarden rennen twee rondjes, één wijk wint en het is afgelopen. Wat ik zo fascinerend vind is dat het hele leven in Siena, jaar in jaar uit, in het teken staat van deze ene race, die slechts tachtig seconden duurt. De bewoners beseffen ergens wel dat het spel is, maar tegelijkertijd nemen ze dat spel bloedserieus. Het verlangen krijgt in zo’n spel betekenis.’

Oppervlakkigheid

De voorstellingen die wij aan onze verlangens geven zijn illusoir, meent Simon: ze verschaffen ons slechts een gedeeltelijke blik op de werkelijkheid. ‘Maar het zijn geen illusies die je kunt verlaten, om vervolgens achter de harde werkelijkheid te komen. Harder dan de voorstellingen die wij maken wordt het niet. Als je de ene illusie verlaat kom je weer in de andere illusie terecht; er is niet iets “echts” wat daarachter schuilt.’ Juist daarom is het van belang om mee te gaan in het spel en onze belevingswereld op haar eigen niveau te begrijpen. ‘Wij hebben onze voorstellingen nodig om de wereld zichtbaar te maken. De vrije wil is daarvan een mooi voorbeeld. We denken dat we een vrije wil hebben, maar kunnen niet bewijzen dat het zo is. Als breinwetenschappers op zoek gaan naar de vrije wil, dan vinden ze natuurlijk niets: die vrije wil zit niet in het brein, maar in het leven zelf. Probeer maar eens maand lang te handelen alsof je geen vrije wil hebt: daar kun je niet eens mee beginnen. De vrije wil is een noodzakelijke illusie.’

‘We zijn steeds meer geneigd om de wereld van een afstand te bezien’, stelt Simon vast. De voorstellingen van kosmologen die in de verre ruimte kijken, het vogelvluchtperspectief op de wereld via de satelliet en neurologen die in de diepten van het brein afdalen, gaan ons denken beheersen. Simon pleit voor een terugkeer naar de dagelijkse realiteit: we moeten ons vergewissen van ons leven aan de oppervlakte. ‘Vrijwel niemand realiseert zich dat we geen overzicht hebben over de wereld, dat we de tijd niet kunnen stilzetten. Voortdurend is daar weer die blik van bovenaf. We zouden veel meer moeten beseffen dat we nooit boven ons eigen standpunt kunnen uitstijgen.’

Die kritiek vormt het onderwerp van het boek waarmee Simon de Socrates Wisselbeker in de wacht sleepte: En toen wisten we alles. Een pleidooi voor oppervlakkigheid. Daarin ageert hij tegen onze onkritische toevlucht tot wetenschappelijke autoriteiten en veronachtzaming van het gezond verstand. ‘Mijn oppervlakkigheid heeft niets met middelmatigheid of onnadenkendheid te maken. Waar het mij om gaat is dat als wij willen weten wat zoiets als de liefde betekent, het geen zin heeft om samen met wetenschapsjournalist Mark Mieras te gaan zoeken in het brein, want daar vind je niets zolang je niet al een idee hebt wat liefde betekent. Wat de liefde is vinden we alleen maar terug in het gedrag dat we liefde noemen, en in de liedjes, de poëzie en de kunst die daarbij horen. Op een andere manier bestaat liefde niet.’

Verwetenschappelijking

‘Ik ben natuurlijk niet tegen de wetenschap zelf; dat zou stompzinnig zijn. Ik ben tegen de verwetenschappelijking, tegen de claims die ervoor zorgen dat het domein van de wetenschap verwordt tot het domein van de alwetende autoriteit. Het gebied dat de wetenschapper onderzoekt wordt steeds vaker geïdentificeerd met “hoe het echt zit”. Zodra dat gebeurt kijk je niet meer goed naar de oppervlakte. We worden als leken weggeduwd, zelfs in het alledaagse leven; er zijn alleen nog maar deskundigen. We gaan daarin mee. We beginnen te geloven in de abstractie die we krijgen voorgeschoteld.’

‘Er is niets op tegen om de diepte in te gaan. Mijn pleidooi voor oppervlakkigheid is geen aanval op de wetenschap, maar juist een poging om het vertrouwen in de wetenschap te behouden. Als wetenschappers hun hand overspelen en dingen beweren die ze niet kunnen waarmaken, dan ontstaat er achterdocht. Mensen verliezen daardoor hun vertrouwen in de wetenschap, en zodra dat gebeurt is er echt een probleem.’

‘Je ziet dat ook in de politiek. Het parlement is bedoeld als podium om in gesprek te gaan over maatschappelijke problemen. Maar wat steeds vaker gebeurt is dat problemen niet meer worden besproken, maar doorgeschoven naar onderzoeksbureaus, die op basis van sociaal-wetenschappelijk onderzoek een oplossing formuleren. Vervolgens wordt er alleen nog gediscussieerd over de onderzoeksrapporten, hoewel dat nauwelijks een echte discussie is – die rapporten zijn vooral hamerstukken. Zo ontstaat een heel ander soort debat in het parlement, een debat dat niet meer over de problemen gaat, want die hebben de onderzoeksbureaus reeds in kaart gebracht. Mensen geloven daar langzamerhand niet meer in; de wereld die ze gepresenteerd krijgen is namelijk niet de hunne. De politiek raakt vervreemd van het publiek.’

‘Ik geef regelmatig lezingen, bij de politie, in het onderwijs, bij medici, ook voor neurologen, en merk dat heel veel mensen zich gevangen voelen in protocollen of evidence-based treatments. Mensen hebben het idee dat ze niet meer op basis van hun gezond verstand en ervaring mogen functioneren: voortdurend worden ze gedwongen om af te zien van de eigen oppervlakkige blik. De filosofie is als geen ander in staat om daar kritiek op te leveren, want als filosoof ben je gewend om de bestaande conceptuele kaders te bevragen. Daardoor lijkt het misschien alsof de filosoof altijd hetzelfde doet, dat hij nooit een ontwikkeling doormaakt. Maar ook al doet hij altijd hetzelfde, hij wordt niet overbodig, want de conceptuele kaders veranderen telkens. Uit de kritische vragen van de filosofie komen weer nieuwe begripskaders voort. Dat is ook waarom de filosofie zo’n bijzondere plaats inneemt tussen andere wetenschappen: het vindt niet plaats in het academische laboratorium, maar is de faculteit van het menselijke denken.’

Persoonlijke wending

Simons boeken kenmerken zich door een autobiografische stijl. Die stijl sluit aan bij de boodschap die hij zijn lezers tracht over te brengen. ‘Ik maak het zo persoonlijk, omdat ik mensen wil laten zien dat je de wereld altijd tastend ontdekt. Die persoonlijke stijl is een methodische aanpak, een methode om duidelijk te maken dat dát de manier is waarop wij de wereld zien. Mensen die mijn boeken lezen merken dat ze zijn geschreven vanuit míjn perspectief. Dat herkennen ze, niet omdat ze mij kennen, of omdat zij ook twee kinderen hebben en in Groningen wonen. Nee, wat mensen herkennen is het perspectief als zodanig, omdat zijzelf ook over een perspectief beschikken.’

‘Je moet van je lezer een goede verstaander maken. Een goede verstaander heb je alleen als iemand denkt: hij zou weleens gelijk kunnen hebben. Als schrijver moet je er daarom eerst voor zorgen dat de lezer je serieus neemt. Ik heb een soort van persoonlijke wending gehad in mijn filosofie; ik ben retorischer en persoonlijker gaan schrijven. Daardoor lukt het beter om lezers met me mee te trekken. Juist omdat ze mijn perspectief herkennen, beseffen ze dat ik niet zomaar een verhaal afsteek, een algemene waarheid die misschien ook anders had kunnen zijn. Juist dat heel persoonlijke maakt dat ze mij ook werkelijk gaan volgen.’

’s Avonds zie ik Simon terug in boekhandel Scheltema, tijdens een van de vele lezingen die hij gedurende de Maand van de Filosofie verzorgt. Hij stelt zijn gehoor een toegift in het vooruitzicht, en begint vervolgens te vertellen over de Palio, over Schopenhauer en kunst, en over de unieke manier waarop muziek een gemankeerd verlangen kan opheffen. ‘Muziek neemt de tijd in zich op’, verklaart hij. ‘Een nummer duurt zo lang als het duurt. Het verwijst alleen naar zichzelf, met niets daarbuiten.’ Wanneer de lezing klaar is, haalt hij een mondharmonica en gitaar tevoorschijn en begint te zingen.

Wachten op geluk. Een filosofie van het verlangen
Coen Simon
(Ambo)
168 blz. / € 18,95

En toen wisten we alles. Een pleidooi voor oppervlakkigheid
Coen Simon
(Ambo)
180 blz. / € 18,95