Home Catastrofilie

Catastrofilie

Door René ten Bos op 24 december 2020

Catastrofilie
Cover van 01-2021
01-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Hoe zal de wereld er na de pandemie uit gaan zien? Die vraag wordt me zo vaak gesteld dat ik er langzamerhand een pervers genoegen in schep om hem steeds weer anders te beantwoorden.
We mogen nooit vergeten hoe lust en catastrofe samenhangen.

Ik geloof dat Peter Sloterdijk in dit verband ooit van ‘catastrofilie’ sprak. Als de zorgen mensen boven het hoofd groeien gaan ze vanzelf hopen dat er iets rampzaligs gebeurt. Soms hopen ze dat de mens er iets van leert, soms hebben ze geen enkele hoop. En dan kunnen ze, in het licht van de ellende die komen gaat, tenminste nog zeggen dat ze het altijd wel hebben voorvoeld. Catastrofes bedienen de zelfgenoegzaamheid. De epidemiologen en virologen die in interviews steeds maar weer zeggen dat ze de huidige corona-ellende hebben voorspeld zijn hiervan een voorbeeld. Het I told you so druipt ervanaf. Dit zijn ook de mensen die waarschuwen dat het huidige virus, dat natuurlijk allesbehalve een killer virus is, slechts het virus vóór het virus is.
De omineuze boodschap is: mondkapjes en lockdowns zullen blijven. Vanuit evolutionair perspectief betekent dit dat mensen zich langzaam maar zeker zullen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden en vanzelf een soort huigje voor mond en neus zullen ontwikkelen om aldus op natuurlijke wijze met de virale werkelijkheid om te gaan. Tevens zullen we terugkeren in de grotten: her en der lees ik weer over troglodieten. Men begrijpt dat het hypergemobiliseerde bestaan van homo sapiens zijn langste tijd heeft gehad. Wellicht dat we ook kieuwen zullen ontwikkelen: coronavirussen verspreiden zich primair door de lucht en niet door het water.

    Met de hoop op meer vrijheid stemmen we met steeds minder vrijheid in

Dat is een langetermijnperspectief. Op kortere termijn, ergens op weg naar de toekomstige grottenexistentie, zullen we steeds vaker onze vrijheden ingeperkt zien worden en een totale incarceratie van ons leven meemaken. In deze prille fase hopen de mensen dat het met de vrijheden nog wat wordt – daarom stemmen ze ook in met het tijdelijke ontnemen van hun vrijheid –maar langzaam maar zeker zullen ze merken dat vrijheid een vaag idee uit het verleden is, iets waar Kant of Mill nog mee stoeide, maar wat te hopeloos bleek om over het gepeupel te laten neerdalen.

Dat tweede perspectief stemt niet vrolijk. Er zijn echter filosofen genoeg die dit voorspeld hebben, en ook zij kunnen hieraan een zekere zelfgenoegzaamheid ontlenen. Wat denk ik zelf? Of liever: wat hoop ik zelf? Ik hoop dat het niet zover zal komen. Hopen, zei Ernst Bloch ooit, is arbeid tegen de angst. Je moet hopen zonder dat je iets concreets verwacht. Alleen die hoop ontsnapt aan de zelfgenoegzaamheid die catastrofes met zich meebrengen.