Home Bastaardkinderen

Bastaardkinderen

Door Wouter Kusters op 20 april 2015

Bastaardkinderen
Cover van 05-2015
05-2015 Filosofie Magazine Lees het magazine
Peter Sloterdijk beschrijft en analyseert onze breuk met ons erfgoed. Jammer dat hij de mogelijkheid van een consercatieve lezing van zijn boek niet overweegt.

Peter Sloterdijk heeft de koning Midas-achtige gave om alles wat hij aanraakt in filosofie te veranderen. Alledaagse observaties of vreemde geschiedenissen van heinde en ver – deze Duitse cultuurfilosoof werkt het om tot eigenzinnig werk in een beeldende stijl, met scherpe analyses en ironische portretteringen van mensen en hun beweegredenen. Toch is zijn onderwerpkeuze altijd zwaar en veelomvattend: de algehele toestand van de wereld, de mens en hoe alles zo gekomen is.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Zo ook in De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd, dat een aanvulling is op het eerdere succesvolle Je moet je leven veranderen. In dat laatste boek hield de 67-jarige schrijver een pleidooi om jezelf te veranderen, om je door training, ascese en vorming een eigen weg te banen naar een zelfbepaalde top. Verandering achtte hij nodig vanwege de dreigende en eigenlijk reeds alom aanwezige klimaatcrisis. Keer op keer laat Sloterdijk in Je moet je leven veranderen zien dat de motor die culturen doet bloeien, groeien en veranderen, op gang komt door te breken met eerdere gewoontes, onbekende ruimtes te exploreren en naar het ogenschijnlijk onmogelijke te reiken. Dit vrolijke optimisme, dat altijd wordt gedragen door een diepe doordenking van de filosofische traditie, heeft ook zijn vriend René Gude sterk beïnvloed en geïnspireerd.
 
Maar in De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd belicht Sloterdijk een keerzijde hiervan: de gevaren van te snelle verandering, van ontworteling, omwenteling (revolutie) en ‘verwezing’. Hier benadrukt hij de valkuilen en dwaalwegen van zelfbewuste moderne individuen en de dreigingen van een teveel aan ontketende energieën en losgemaakte driften. Vaak wordt de moderne tijd voorgesteld als een verlichte tijd, waarin het autonome subject zich zou hebben bevrijd van de ketenen van geloof, afstamming en traditie. Sloterdijk beschrijft en analyseert in dit boek de ellende die is ontstaan door de breuk met datgene waaruit we zijn voortgekomen: de biologische (voor)ouders en de overgeleverde tradities en gewoontes.

Generatiekloof

Het enige (paradoxale) erfgoed dat we tegenwoordig waarderen en doorgeven aan volgende generaties, is volgens Sloterdijk de gedachte dat we ons van al het erfgoed moeten ontdoen. De achtergrond hiervan is begrijpelijk. Volgens de augustijns-christelijke leer was het vooral (erf)zonde die we van eerdere generaties ontvingen die de mens klein hield. Maar met het badwater verdween ook het kind: de positieve waardering voor overdracht en imitatie van patronen uit het verleden is verdwenen. Deze is vervangen door imitaties van tijdgenoten, bijvoorbeeld in mode en aanbidding van innovatie om de innovatie. Tegenwoordig geldt de meritocratische eis dat wat je doet, uit eigen kracht moet voortkomen. Volgens Sloterdijk is ‘gelijkheid slechts een ander woord om de wetten van de erfelijkheid buitenspel te zetten. Niets is nog legitiem wat niet in de actualiteit en de gemiddeldheid te verankeren is.’
Dat is weleens anders geweest. In vroeger tijden was de kritiekloze overname van handelingspatronen van voorouders, een vanzelfsprekend en dwingend richtsnoer. Sloterdijk wijst op offerrituelen uit de steentijd, die tienduizend jaar gelijk bleven. Dergelijke constanten veranderden in de geschiedenis van de mensheid. Vanaf de grote klassieke beschavingen kwamen er steeds vaker periodes van crisis en verwerping van het voorafgaande.
 
Bij de Grieken zijn de eerste scheuren te vinden. Daar verschijnen de eerste ideeën en praktijken van de paideia: opvoeden niet naar de maat en hand van de ouders, maar naar die van een externe leraar. Zo kunnen ideeën naar binnen glippen die wezensvreemd zijn aan de familietraditie. Door verleidelijke influisteringen van buiten de eigen stam kunnen kinderen opgroeien die zichzelf niet meer in hun ouders herkennen, en omgekeerd. Hier ontstaat de eerste generatiekloof. Of, zoals Sloterdijk het zou noemen: het eerste hiaat in de continuïteit en overdracht tussen generaties. In dezelfde tijd verschijnt bij de Grieken ook een levendige literatuur over het baren van monsters, wat volgens Sloterdijk wijst op de onbewuste verwerking van de angst dat eigen nakomelingen – geestelijk én biologisch gezien – bastaardkinderen zouden blijken.
Een volgende fase breekt aan met de opkomst van het christendom. Wezenlijk aan Jezus’ leer is de idee van afstamming en relatie (of ‘verbond’) van de mens met een niet-biologische vader, namelijk God. Zo verspreidt zich de gedachte dat een afstamming van anderen dan de biologische ouders mogelijk en zelfs wenselijk is. Hiermee komt langzaam de geest uit de fles, en sinds de tijd van Franciscus van Assisi verschaft het christendom het rolmodel voor ‘gebastaardiseerde en antigenealogisch geprikkelde subjectiviteiten’. Een leven dat zich richt en baseert op een niet-biologische oorsprong komt tegenwoordig neer op een ‘overdreven waardering van het autonome subject zonder afstamming, dat enkel nog synchrone verbindingen aangaat en de historische herkomst afwijst’.
 

Hiaat

Maar vanaf de Franse Revolutie gaat het pas goed en massaal mis. In die tijd dringen nieuwe concepten van tijd, geschiedenis, vooruitgang en revolutie het bewustzijn van de Europeanen binnen. Vanaf dan oriënteert men zich niet meer op de bestendigheid van het stabiele verleden, maar op de onbegrensde mogelijkheden van een labiele – en ‘nieuwe’ – toekomst. ‘Sinds “tijd” en “toekomst” het denken binnendrongen, vormen het verleden en het heden de incubatietijd van iets ongehoords, dat onder een bedrieglijk onschuldige naam aan de horizon verschijnt: “het nieuwe”.’
 
De mens en de cultuur belanden in een ‘hiaat’ in de geschiedenis: een ontremde vlucht naar voren zonder achterom te kijken. Door de impulsen en energieën die hierbij vrijkomen, wordt onnoemelijk veel leed aangericht. Niet alleen in de Franse en Russische Revoluties, maar op alle niveaus van de cultuur. Sloterdijks ‘beschavingsdynamische hoofdwet’ – met een knipoog naar de thermodynamische hoofdwet – luidt: ‘In het wereldproces na het hiaat komt gedurig meer energie vrij dan in vormen van overleveringsvaardige beschaving nog gebonden kan worden.’ Sloterdijk geeft voorbeelden van hoe het de spuigaten uit loopt, zoals: we hebben nu meer ambities, wensen en verlangens dan er vervuld kunnen worden. Er is meer ontevredenheid dan door therapeutische interventies kan worden weggenomen. In de politiek en de cultuur worden meer waanconcepten voor het publiek uitgedacht dan in reëel handelen kunnen worden geabsorbeerd.
 

De onbekende god

Het grote verhaal in dit boek luidt dat we ons steeds radicaler losgemaakt hebben van hen die ons voorgingen en van hen die na ons komen, en dat we daardoor de weg zijn kwijtgeraakt. Onze moderne tijd zou een voortzetting en intensivering zijn van de ‘bastaardisering’. Dit is een originele – en explosieve – gedachte, die veel verschijnselen en vraagstukken in onze tijd in een ander licht plaatst. Voor wie willen we echt zorgen, wie staan ons het meest na, en wat is de basis van solidariteit en naastenliefde, nu en in de toekomst? Hoe vinden we een balans tussen standvastigheid en flexibiliteit in onze netwerksamenleving vol verleidingen?
 
Het levert fraaie bespiegelingen op, maar met zijn uitwerking van het concept ‘bastaardkinderen’ begeeft Sloterdijk zich op glad ijs. Want de onderliggende gedachte is dat de (biologisch-genetische) lijn van de ouders onbereflecteerd moet worden voortgezet. Vermenging met vreemde ‘input’ moeten we met wantrouwen bekijken. Dat staat nergens expliciet, maar het zou Sloterdijk sieren als hij de mogelijkheid van deze conservatieve lezing van zijn boek zou bespreken. Dan had het boek wellicht ook een meerstemmiger karakter gehad, in plaats van de monologue intérieur die nu de boventoon voert.
 
Gelukkig vervalt deze toon nooit in ressentiment, hoogstens in de inertie van de weemoed. De huidige wereld is volgens dit boek zo diep ontwricht en ontkoppeld van het verleden, dat we niet meer weten waar we heen moeten om de door onszelf voortgebrachte rampen af te wenden. Om te zorgen dat de monsters die we geschapen hebben ons niet vernietigen, zoekt Sloterdijk voorzichtig naar leefvormen die bewegingen uit het verleden bestendigen en die hoop op een duurzame toekomst bieden. Daartoe is geen revolutie nodig. Integendeel, we moeten leren. Het leren zou weleens de onbekende god kunnen zijn, waarover Heidegger opmerkte dat die ons zou kunnen redden.
 
Met deze nadruk op leren lijkt Sloterdijk het dreigende hiaat tussen Je moet je leven veranderen en de behoudende lijn in dit boek te overbruggen. Immers, wie leert, verandert, zonder de leermethode omver te werpen. Misschien bedoelt Sloterdijk met het wantrouwen jegens het nieuwe en wezensvreemde after all dan ook niet veel anders dan dat hij toekomstige partners van nazaten eerst goed en in slow time wil leren kennen.