Home Alva Noë: ‘We zijn ons brein toch niet’

Alva Noë: ‘We zijn ons brein toch niet’

Door Jeroen Hopster op 03 januari 2013

Cover van 01-2013
01-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Heel Nederland leest Dick Swaabs Wij zijn ons brein. De Amerikaanse filosoof en neurowetenschapper Alva Noë reageert: ‘Bewustzijn is iets dat we doen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een zachte winterzon schijnt over het Vondelpark, waar de bomen hun laatste bladeren hebben afgeschud. Wandelend richting Hotel de Filosoof blijft Alva Noë staan voor een dikke beuk. Hij haalt zijn pijp uit de mond en wijst langs de stam omhoog, naar het silhouet van kale vertakkingen. ‘Remarkable, isn’t it?’ stelt hij bewonderend. ‘De vorm van de takken: het zijn net neuronen, vind je niet?’

Volgens de Amerikaanse filosoof en neurowetenschapper Noë, hoogleraar aan de universiteit van Berkeley in Californië, speelt visuele waarneming een belangrijke rol in ons bewustzijn. Maar anders dan collega’s uit de hersenwetenschappen beschouwt hij waarneming niet als een inwendig samenspel van neuronen. ‘Er is niet iets in ons binnenste, in de hersenen, dat voor ons denkt, voelt en ziet.’ Visie is geen proces in het brein, maar vindt plaats in de wereld. Of liever: in de lichamelijke activiteit waarmee wij toegang tot de wereld verkrijgen. ‘Bewustzijn is niet iets dat we ondergaan: het is iets dat we doen.’

Door Dick Swaab wordt het brein bejubeld als heilige graal in ons begrip van de mens. Bent u de anti-Swaab?
‘Ik denk dat er een naïeve euforie heerst over het belang van het brein in onderzoek naar de menselijke ervaring. Simpel gesteld: mensen verwarren het idee dat het brein noodzakelijk is voor de menselijke geest, met het idee dat het brein voldoende is voor het leven. De opvatting dat jij eigenlijk je brein bent, kun je vergelijken met de stelling dat een auto eigenlijk zijn motor is. Natuurlijk is de motor noodzakelijk voor de prestaties van de auto, maar een motor alléén voldoet niet om uit te leggen hoe de auto werkt. Je kunt geen auto besturen zonder wielen, zonder stuur, zonder een persoon die achter het stuur zit. Sterker nog, hoe goed een auto ook is ontworpen, hij rijdt alleen als hij zich in de juiste omgeving bevindt. Onlangs was ik in New York, waar na de orkaan Sandy de straten onder water stonden: voor auto’s was het onmogelijk om daar te rijden. Dus als je de prestaties van een auto wilt begrijpen, moet je ook acht slaan op de omringende omgeving.’

Die nuance lijkt in de aanpak van sommige hersenwetenschappers te ontbreken. In hoeverre speelt filosofie een rol in hun onderzoek? 
‘Of ze nu willen of niet, neurowetenschappers die zich bezighouden met het bewustzijn en de menselijke ervaring begeven zich op filosofisch terrein. Er zijn nog geen algemeen aanvaarde grondslagen op basis waarvan zij simpelweg experimenten kunnen uitvoeren, zonder zich bezig te houden met fundamentele, filosofische vragen. Neem het werk van de neurologen Hubel en Wiesel, die in 1981 de Nobelprijs ontvingen voor hun ontdekking dat er “gespecialiseerde” cellen zijn in de visuele cortex. De achterliggende gedachte van hun onderzoek is dat die hersencellen gezamenlijk een representatie scheppen: de taferelen die wij zien worden gerepresenteerd in het brein. Maar dat is een theoretische aanname, die niet berust op de bewijsvoering. Sterker nog, het is een aanname die mijns inziens niet deugt. Nog steeds bediscussieert elk neurologisch handboek het werk van Hubel en Wiesel: dit was namelijk dé doorbraak in onderzoek naar visueel bewustzijn. Ik betwijfel echter of zij de Nobelprijs hebben verdiend, want ik betwijfel of “zien” een proces is van informatieverwerking in het brein.’

U breekt met het idee dat onze visuele gewaarwording – en meer algemeen, onze bewuste ervaring – voortkomt uit een innerlijk proces. Kunt u toelichten hoe een ‘gewaarwording’ of ‘sensatie’ deze innerlijke grens zou kunnen doorbreken?
‘Het is interessant dat je geneigd bent om het woord “sensatie” te gebruiken om ervaringen mee uit te leggen, alsof een ervaring gelijkstaat aan het hebben van sensaties. Maar mijn ervaring, bijvoorbeeld de ervaring van het zitten in deze kamer, is geen lichamelijke sensatie. Waaruit bestaat die ervaring dan wel? Uit de toegang die ik heb tot de kamer. Ik kan naar jou kijken, naar het raam, naar het behang – jullie zijn allemaal aanwezig, zij het op verschillende manieren. Hoe moeten we die verschillen begrijpen? Precies in termen van handelingen die ik moet verrichten om toegang tot jou te verkrijgen, en niet tot het behang of tot het raam – dus door mijn hoofd te draaien. De wereld en mijn lichamelijke vaardigheden, mijn “sensomotorische begrip”, mijn mogelijkheid om mijn relatie tot de wereld te modereren, dat ís de ervaring.’

Toch hebben wij ervaringen dankzij ons brein. Bomen hebben die toch niet?
‘Natuurlijk, het brein is essentieel: het is een noodzakelijke voorwaarde voor bewustzijn. Een boom heeft geen ervaring, en ook geen brein. Maar de boom heeft ook geen wereld en geen vaardigheden. Nu zeg je misschien: wacht eens even, bomen reageren wel degelijk op de omgeving. Sterker nog, er is een heel nieuw veld van plantbiologie dat dit type cognitie onderzoekt. Dat klinkt haast als een contradictie, maar er is opmerkelijk bewijs dat planten problemen oplossen, op schijnbaar “behendige” manieren. Wanneer een boom bijvoorbeeld zijn wortels de grond in steekt, dan toont hij een gevoeligheid voor wat hij aanraakt: een wortel die met zichzelf in contact komt, reageert anders dan een wortel die een vreemde substantie aanraakt. Wij zijn gewend om cognitie te begrijpen op dierlijk niveau, op zeer snelle tijdschalen. Maar ook bomen en planten bewegen zich naar voedsel en zonlicht, zij het op een véél tragere schaal.’

‘Ik wil niet suggereren dat planten kunnen denken en voelen, maar wel dat de scherpe lijn tussen het leven van planten en dieren misschien niet zo scherp is als we altijd hebben gedacht. Het fascinerende is dat planten zoiets tonen als een proto-vorm van mentaal leven, waarvoor geen brein nodig is. Er is geen centrum, geen hoofdkwartier, alleen maar een spreidende interactie met de omgeving.

‘Waarom hebben zoogdieren wel een brein, maar planten niet? Zoogdieren beschikken over specifieke competenties: zij bewegen, rennen, jagen, zoeken partners en vermijden roofdieren. De complexe wereld waarin het zoogdier leeft vergt een complexe interne organisatie. Voor een plant, daarentegen, zijn zulke vaardigheden niet of nauwelijks vereist. De leefomgeving van de plant is veel eenvoudiger, en die eenvoud wordt weerspiegeld in de eenvoud van zijn innerlijke structuur. Wij kunnen alleen begrijpen wat het brein voor ons doet wanneer we onderzoeken hoe dat brein werkt in samenspel met het hele organisme, geïntegreerd in zijn leefomgeving.’

Wanneer wij dromen lijkt het alsof wij ervaringen hebben, maar de omgeving speelt in het verkrijgen van die ervaring geen actieve rol. Suggereert dat niet dat toch sommige ervaringen geheel intern zijn?
‘Dromen vormen een uitdaging voor mijn theorie, maar er zijn manieren om daarmee om te gaan. Je denkt misschien dat als je ooit een visuele ervaring hebt gehad, dat je die ervaring vervolgens ook kan dromen. Maar er zijn langdurige studies verricht naar het droomleven van kinderen die suggereren dat kinderen pas echt beginnen te dromen wanneer ze over de cognitieve en taalvaardigheden beschikken om hun ervaringen te beschrijven. Dat maakt dromen toch uiterst parasitair op onze actieve levens.

‘Een andere vraag is of wij het droomleven wel kunnen vergelijken met ervaringen uit het waakzame leven. Ik kan een droomervaring als volgt beschrijven: “Ik liep door het park en zag een boom, realiseerde me dat die boom mijn vader was en werd overmand door angst.” Maar wat beschrijf ik daarmee eigenlijk? Bedoel ik dat ik een ervaring had die identiek is aan de ervaring dat ik een boom zie, herken dat die boom mijn vader is en daardoor angst voel? Nee, dat bedoel ik niet. Een droom kent zijn eigen soort logica, en vergt misschien wel een andere manier van begrip.’

Als onze geestelijke ervaring niet tot breinprocessen kan worden gereduceerd, dan heeft dat ook invloed op de mogelijkheden om aan ons brein te sleutelen. Moeten we onze verwachtingen temperen over wat de wetenschap, bijvoorbeeld met hersenimplantaten, kan bereiken?
‘We hoeven niet alle verwachtingen te temperen, maar dienen wel een beter begrip te krijgen waar we mee bezig zijn. Een mooie vergelijking is het gebruik van prestatieverbeterende middelen in sport. Wat doen zulke middelen? Ze manipuleren onze biochemie, ons interne systeem, en er is duidelijk bewijs dat dat onze prestaties verbetert. Maar bedenk wel dat het de prestaties alleen verbetert als een atleet reeds over bijzondere vaardigheden beschikt, en die ook blijft trainen. Ik zou de Tour de France niet kunnen winnen, ook al gebruikte ik dezelfde middelen als Lance Armstrong. Dus ja, we kunnen middelen of implantaten ontwikkelen die onze prestaties verbeteren, ook de presentaties van het brein. Maar daarop hoeven we ons niet blind te staren, want we kunnen onze prestaties eveneens verbeteren door ons hele lichaam te oefenen, door aan onze fietsen te sleutelen, door onze zwempakken te stroomlijnen. Wat ik wil ontkennen is dat er een principieel verschil bestaat tussen veranderingen aan de binnenkant en aan de buitenkant.’

Dat onderscheid ligt echter aan de basis van veel neurologisch onderzoek. Moet er een paradigmaverschuiving plaatsvinden in de neurowetenschappen?
‘Ja en nee. Ik wil niet al te veel generaliseren, want de neurowetenschappen vormen een enorm brede discipline, waar een hoop slim en interessant werk gebeurt – ook werk dat volledig aansluit bij wat ik heb verteld. Voor veel neurologen is het vanzelfsprekend dat omgevingsinvloeden van cruciale invloed zijn op de ontwikkeling van het zenuwstelsel. Of een specifiek deel van het brein zich tot het visuele systeem ontwikkelt, heeft alles te maken met de manier waarop het brein is verbonden met onze ogen, die op hun beurt zijn verbonden met de wereld.

‘Voor onderzoek dat op verkeerde aannames berust, is het een open vraag in hoeverre die aannames de waarde van het werk ondermijnen. Het is goed mogelijk dat we belangrijke ontdekkingen kunnen scheiden van de slechte theorie die daarachter schuilt. Maar feit is dat in de hedendaagse filosofie een duidelijke lijn van kritiek is ontstaan, kritiek die stelt dat om ons cognitieve functioneren echt te begrijpen, we ons moeten richten op de intieme verbondenheid tussen brein, lichaam en wereld. Er zal zeker onderzoek zijn dat die kritiek niet overleeft.’

We zijn toch geen brein?
Alva Noë
(Lemniscaat)
272 blz. / € 19,95