Uit een historisch portret van Adam Smith (1723-1790) door filosofiejournalist Bart Coster blijkt dat deze Schotse verlichtingsdenker gefascineerd was door conflicten tussen eigenbelang en altruïsme. De eerste zin van zijn eerste boek Theorie van de morele gevoelens luidt dan ook:
‘Hoe egoïstisch men ook denkt dat mensen zijn, er is overduidelijk iets in hun wezen dat hen geïnteresseerd maakt in het lot van anderen.’
Volgens Coster ziet Smith empathie als een van de belangrijkste waarden:
‘Als we denken dat eigenbelang puur egoïstisch is, begrijpen we ons eigenbelang niet goed. We verlangen er niet alleen naar geprezen te worden maar ook prijzenswaardig te zijn.’
Smith was van mening dat het streven naar welbegrepen eigenbelang leidt tot een goede, harmonieuze maatschappij. In zijn tweede boek De welvaart van landen legt hij volgens Coster ‘het eerste en vrijwel complete fundament onder de vrijemarkteconomie’. Hiermee slaat de verlichtingsdenker een brug tussen zijn ideeën over de mens als sociaal en moreel wezen en de politiek en ontpopt hij zich als sociaal econoom. Smith stelt dat ons streven om een betere versie van onszelf te worden ertoe leidt dat we andere mensen goed behandelen. Dit zelfregulerend effect van de markt noemt hij ‘de onzichtbare hand’.
Aan het einde van zijn leven heeft Adam Smith spijt dat hij niet meer boeken heeft geschreven. ‘Ik had meer willen doen; er is materiaal in mijn geschriften waar ik veel meer van had kunnen maken.’ Omdat Smith zijn ongepubliceerde werken vlak voor zijn dood liet verbranden, kennen we hem als een man van twee meesterwerken: een over de waarde van empathie en de ander over de waarde van welbegrepen eigenbelang.
Dit artikel is exclusief voor abonnees