‘Alles wat je kunt, zit al in je.’
(Bron: De Baak, trainingsinstituut voor persoonlijk leiderschap)
Hoopvolle zin. Dat is het eerste wat in me opkomt. Ik krijg vrolijke kriebels om uit te vogelen wat er dan allemaal in mij zit, wat ik allemaal kan, misschien zelfs zonder dat ik het weet. Er staat hier al heel lang een nooit bespeelde gitaar in de hoek, misschien is dat ook wel iets wat ik kan en al in me zit. Wellicht ligt er nog een carrière als arts, advocaat of balletdanseres voor mij in het verschiet. Je weet het niet. Maar als het zo is, hoef ik het alleen maar op te diepen, want dan zat het al in me, toch?
Als ik de stelling een poosje heb laten rusten en ‘m er later nog eens bij pak, begint het te sneeuwen in mijn hoofd. Wat zegt dit nu precies? Ik ben om te beginnen wel benieuwd wáár dat alles zich ‘in mij’ bevindt: in mijn hoofd, hart, handen, darmen, bloed? Waar zit dat alles precies? Als ik dát weet, kan ik het opsnorren en aan de bak, denk ik.
Dat woord ‘kunnen’, dat gaat doorgaans toch over een vaardigheid die je al beheerst, zonder nog te hoeven oefenen of trainen? Er staat niet ‘alles wat je in potentie kunt zit al in je’. Dat zou een heel ander verhaal zijn. Dan kan ik wel van alles, dan moet ik het alleen ontwikkelen. Wat meteen ook een deprimerend idee is misschien: als ik ‘alles’ kan en het komt er niet uit: kán ik dan niet zo veel? Of kom ik dan ambitie tekort om dat grootse alles uit mezelf te halen? Hoe langer ik naar deze zin kijk, hoe meer ik ervan in de war raak.
‘Alles’ is ook meteen zo veelomvattend. Je zou het om minder benauwd krijgen. Kun je überhaupt een ware zin uitspreken die gaat over ‘alles’?