Home Alles is zin

Alles is zin

Door Maarten Meester op 23 mei 2006

05-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Waar de filosoof begint te hakkelen, komt de dichter net lekker op stoom. Jacques De Visscher brengt in zijn bloemlezing poëzie die ‘filosofische kennis, inzicht en wijsheid adequater overdraagt’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Alleen al uit de inleiding blijkt waarom Jacques De Visscher de ideale bloemlezer van filosofische poëzie is. Een ander zou – zeker als hij beschikte over de kennis van De Visscher, bijzonder hoogleraar filosofie & literatuur aan de Katholieke Universiteit Nijmegen – een uitgebreid essay hebben geschreven. Daarin was hij pagina na pagina chronologisch door de geschiedenis van de filosofische poëzie heengelopen, met de obligate vermelding dat hij daarvoor eigenlijk veel meer ruimte nodig had gehad. Een andere bloemlezer was ook – weer chronologisch – ingegaan op de zware theorievorming rond de verhouding tussen filosofie en poëzie, een uit-en-te-na besproken onderwerp waar hij desondanks toch nog een eigen puntje aan had willen toevoegen. Ook had een andere samensteller uitgebreid zijn nu eenmaal altijd willekeurige keuze uit de enorme hoeveelheid gedichten verdedigd.

Niets van dit alles bij De Visscher. Hij houdt het kort; zijn inleiding telt nog geen vier pagina’s. Daarna geeft hij het woord aan de ‘wijsgerige dichters’, onder wie Xenophanes, Lucretius, Dante en uiteraard de door filosofen veelvoudige becommentarieerde Celan en aan Heidegger en Nietzsche, de dichtende filosofen. Hij weerstaat zelfs de verleiding om elk van de gekozen gedichten van een uitgebreid commentaar te voorzien en beperkt zich tot de vertaling en een goedgekozen illustratie.

De Visschers terughoudendheid is een gelukkige, alleen al omdat als hij spraakzamer zou zijn geweest, tegen zijn eigen visie op poëzie was ingegaan. Hij presenteert haar namelijk als het ‘andere van de werkelijkheid’. Poëzie begint waar de gewone, alledaagse taal – dus ook die van de inleiding en het commentaar – ophoudt. ‘Dichters conceptualiseren niet of nauwelijks,’ schrijft De Visscher, ‘doen geen beroep op argumenten en bekommeren zich niet om een logische of kennistheoretische onderbouwing van wat ze te zeggen hebben.’ Dat wil niet zeggen dat poëzie geen filosofie is: ze is weliswaar geen filosofie in de conventionele zin, maar daardoor volgens sommigen des te filosofischer. ‘Philosophie dürfte man eigentlich nur dichten’, zei Wittgenstein.

Bij zijn keuze uit de wijsgerige poëzie heeft De Visscher zich laten leiden door die ‘poëtische meerwaarde’. Hij heeft gezocht naar mensen die ‘juist de poëzie hebben gekozen om filosofische kennis, inzicht en wijsheid adequater en op een niet prozaïsche wijze over te dragen. Hiermee getuigen zij van hun geloof in de retorische kracht van de woordkunst, en raken zij aan het geheim van de poëzie, dat voor het denken telkens weer een uitdaging vormt.’ De Visscher geeft het voorbeeld van Heidegger, die zich door Hölderlin en Rilke liet inspireren. Ook al heeft Heideggers werk zelf – althans voor sommigen – een grote ‘suggestiekracht’, het begon toch met hun gedichten.
Waarmee De Visscher ook de recensent weer bij de les brengt. Stop met theoretiseren, toon. Zoals Pierre Emmanuels ‘Apprendre la simplicité des jours’, waaraan de bundel zijn titel ontleent.

De eenvoud van de dagen leren
Woord tot woord van het bestaan volgen
Op de tong verwachten zonder te wachten
De zin, het zout: want uiteindelijk is alles zin

Zelfs het van aangezicht tot aangezicht der blinden
Elkaar starend aankijken om elkaar nooit te zien.
Nu, we zien elkaar in de tweeheid: de splinter, de blinde vlek
Houdt op met de passie zich met het andere te verwarren,
Zich op te heffen om te bezitten.
Er blijft alleen d’enorme inspanning een lichaam te zijn,
Niet het gedroomde beeld tot aan de putrand te hijsen,
Maar mezelf: misschien dat jouw hand me zal helpen.

Maarten Meester