Home Alicja Gescinska: ‘Domme’ muziek

Alicja Gescinska: ‘Domme’ muziek

Door Alicja Gescinska op 26 september 2019

Cover van 10-2019
10-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Regressieve luisteraars. Dat is wat de populaire muziek­cultuur van ons heeft gemaakt. Dat is althans de mening van Theodor Adorno, een van de belangrijkste muziek­filosofen van de vorige eeuw. Hij was een prominent lid van de Frankfurter Schule, een groep uiterst linkse denkers die een vernietigend oordeel velden over de moderne samenleving en het kapitalisme.

Volgens Adorno diende populaire muziek – hij had onder andere jazz en het Great American Songbook in het vizier – een perfide politiek doel: de mens dociel en serviel maken. De kapitalistische machthebbers willen geen kritische burgers, maar slaafse consumenten. En de populaire muziek diende volgens hem dat doel. Door steeds dezelfde, repetitieve, simplistische deuntjes te consumeren, worden we bevestigd in onze ‘neurotische domheid’, aldus Adorno.

Die visie is ongetwijfeld te eenzijdig. Zo is populaire muziek de voorbije decennia meer dan eens een vehikel van maatschappijkritische, revolterende en zelfs revolutionaire boodschappen geweest, het tegendeel van dociel en serviel dus. De protestliederen uit de jaren zestig waren allesbehalve een bekrachtiging van de wil van het politieke establishment. En jazz heeft een belangrijke emancipatorische rol gespeeld in de Amerikaanse samenleving en cultuurgeschiedenis. Een nummer als Strange Fruit heeft een grote sociale impact gehad. Het wordt weleens het eerste echte protestlied van de twintigste eeuw genoemd. Het klaagt racisme en de gruwel van de lynchpraktijken in de VS aan: op poëtische, en tegelijk bijzonder confronterende wijze.

Adorno lijkt jazz te zeer te vernauwen tot de leefwereld die F. Scott Fitzgerald zo meesterlijk in zijn romans en verhalen oproept. Jazz is de muziek van de decadente bourgeois-dandy die in de gay twenties zijn hedonisme botviert met luxe en overdaad, terwijl er in de buitenwereld zoveel ontbering is. Een adelsbrief voor de sociale rechtvaardigheid van het kapitalisme zijn die gay twenties allerminst. En dus zal de muziek die de hartslag van dat tijdperk vormt, ook wel verderfelijk zijn.

Als ik aan jazz denk, is het echter een andere Fitzgerald die in mijn hoofd verschijnt: Ella. Met kapitalistische decadentie had de leefwereld waarin haar muziek rijpte, niets te maken. De ‘First Lady of Song’ groeide op in armoede, was zelfs een tijd dakloos. De muziek was niet iets wat haar klein en onderdanig hield, maar juist datgene wat haar deed opstijgen: boven zichzelf, boven de ellende en boven de sociale onrechtvaardigheid. Zoals ze bruisend van energie zingt: ‘When I get low, oh, I get high.’ Persoonlijke problemen en maatschappelijke misstanden zijn er niet om te aanvaarden, maar om aan te vechten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.